Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

OFFER

betekenis & definitie

is een woord, dat vele betekenissen kan hebben. In hoofdzaak kunnen wij twee soorten offer onderscheiden:

1. het zgn. gave-offer. De mens brengt dan aan een Macht, van wie hij in zeker opzicht afhankelijk is, een gave, hetzij als blijk van hulde, hetzij om er iets voor in ruil te ontvangen, hetzij ter boete van een begane overtreding. In het laatste geval spreekt men gewoonlijk van zoenoffer. Deze soort offers kan zeer rationalistisch worden opgevat en dit is dan ook vaak het geval geweest. Het duidelijkst is dit rationalisme in het offer, dat met de uitgesproken bedoeling wordt gebracht om er iets voor in de plaats te ontvangen. Men spreekt hier wel van een offer do ut des, d.w.z. ik geef U, opdat Gij mij geeft.
2. Het zgn. communie-offer, waarbij een offer, vaak dierlijk, soms ook plantaardig, op rituele wijze wordt geslacht, respectievelijk toebereid, om dan door de leden van een bepaalde stam of een andere religieuze gemeenschap te worden gegeten. Zulk een communie-offer ziet er geheel anders uit dan het gave-offer. Om te beginnen is er niemand, aan wie men iets geeft. Ook bij het gave-offer kon men aan zeer verschillende wezens offeren, maar men offerde dan toch aan iemand of iets. Voor dit „aan” ontbreekt bij het communie-offer het zelfstandig naamwoord. Integendeel: wanneer men bij dit laatste offer van een god of iets goddelijks kan spreken, is dat veeleer het offerdier zelf, de heilige offersubstantie, die, onder de leden der gemeenschap verdeeld, aan allen heilige macht meedeelt. Dit offer staat dan ook zeer dicht bij wat wij een sacrament plegen te noemen en het schijnt, oppervlakkig beschouwd, met het gave-offer niets dan de naam gemeen te hebben.

Intussen zou men verkeerd doen met beide offersoorten tot geheel verschillende verschijnselen te maken. Dit is niet nodig, sedert onderzoekingen nieuw licht hebben geworpen op de zin van het woord ,,geven” in primitieve religies. Natuurlijk is het gave-offer zeer vaak rationalistisch en utilistisch opgevat. Maar het eigenbelang is zeker niet de bodem, waaruit het ontstond. Immers dan ware de religieuze warmte, de diepgevoelde overgave onbegrijpelijk, waarmede het offer zo dikwijls, ook bij de primitiefste volken, gepaard gaat. „Geven” opdat gegeven worde, heeft echter niet die nuchtere nuttigheidszin, die het in ons dagelijks leven heeft. Veeleer moet hierbij worden gedacht aan een soort losmaking van de machtstroom, die in beweging wordt gezet door de gave.

Wie geeft, verschuift het evenwicht van de machtsverhouding, die er op het ogenblik van zijn gave is; elders, d.w.z. bij de ontvanger, wordt dat bespeurd; die raakt dus ook in beweging, en ook hij geeft iets, als het ware om de beweging voort te zetten. Dat is de tegengave. Beide zijn noodzakelijk, omdat de in de wereld aanwezige macht moet „stromen”, in beweging bleven, circuleren. Het gaat dus bij het offer niet zozeer om de goden of andere wezens, die iets ontvangen, als wel om de heilige substantie, die circuleert. En daarmede komen dus de beide soorten offer, gave-offer en communie-offer, veel dichter bij elkaar te staan. Die substantie moet circuleren, wil de gemeenschap in stand blijven. Daarom geven mensen elkander gaven (en zo ontstaan de handel en andere economische betrekkingen) ; daarom geven ook mensen en goden elkander gaven.

Op twee gevolgtrekkingen, die in de geschiedenis der godsdiensten uit het bovenstaande worden gemaakt, moet nog worden gewezen. De ene wordt gemaakt, wanneer de gedachten van de mens zich niet langer beperken tot de enge wereld van de stam, maar zich uitstrekken tot de ganse, wijde wereld. Dan wordt het offer een handeling, die het wereld beloop in stand houdt, de offeraar de bijna almachtige mens, die door zijn daad de wereldmacht doet circuleren. Goden zijn dan natuurlijk niet nodig. Mens en alkracht staan onafhankelijk van hen in het offer in betrekking. Zo vindt men het in de Brahmaanse offerspeculatie, die, uitgaande van de offerpractijk der Veda’s, op deze wijze tot de diepzinnigste gedachten aangaande mens, wereld en Macht kwam.

De tweede gevolgtrekking wordt gemaakt, wanneer alle macht door het geloof wordt overgegeven aan God, die de énig machtige is. Dan behoeft het offer niet te verdwijnen, maar het wordt een daad van aanbidding en zelfovergave, die alleen kan worden volbracht door de genade van God. Dan wordt het offer gedragen door de gedachte: ik kan God alleen geven, wat Hij mij eerst heeft geschonken. Deze gedachte werd reeds in het Oude Testament benaderd en in het Nieuwe tot volle werkelijkheid.

PROF. DR G. VAN DER LEEUW +

Lit.: G. van der Leeuw, Die Do-ut-des-Formel in der Opfertheorie (Archiv für Rel. Wiss. 20, 1920-1921); Idem, Phänomenologie der Religion (herdr. 1952); W. Robertson Smith, The Religion of the Semites (3de dr. 1927).

< >