Nederlands vlootvoogd (Leiden 1562 - Santo Thomé 24 Oct. 1599), was een zoon van Jacob van der Does (ca 1500) en werd in 1587 benoemd tot baljuw en dijkgraaf van Rijnland, in 1588 tot hoofdschout van Leiden. Hij was reeds jong in zeedienst gegaan en klom spoedig op: in 1586 werd hij superintendant van de vloot en nam deel aan de vernieling van de Onoverwinlijke Vloot (zie Armada), doordat hij met zijn schepen het Parma onmogelijk maakte met zijn troepen aan boord van de vloot te komen.
Bovendien overmeesterde hij enkele afgedreven Spaanse schepen. Ter beloning werd hij in 1588 luitenant-admiraal van Holland. In de volgende jaren bij het leger dienend, werd hij tijdens het beleg van Groningen in 1594 gewond, bij de bestorming van Aduarderzijl; daarna werd hij aangesteld tot meester-generaal van de artillerie. In 1599 stak hij weer in zee, als opperbevelhebber van een vloot van 73 schepen met 11.000 man, om de Spaans-Portugese kust te blokkeren en mogelijk een haven daar te veroveren. Maar bij zijn komst bleek La Coruña versterkt en hij besloot door te varen naar de Canarische Eilanden, waar hij bij het bestormen van de stad Las Palmas driemaal gewond werd. Van hier zond hij de helft van de vloot met de buit naar het vaderland terug en zette koers naar Brazilië. Toen hij zich op het eiland Santo Thomé van leeftocht wilde voorzien, bezweek hij door het klimaat.Lit.: J. Bosscha, Neerl. Heldendaden te land, I (1870); J. H. Abendanon, De vlootaanval onder bevel van V. d. D. op de Can. eil. (Bijdr. Vad Gesch., 5de R, VIII 1920).