is een Spaans woord, waarmede elke gewapende macht, te land of te water, maar doorgaans een oorlogsvloot wordt aangeduid. De geschiedenis geeft in het bijzonder die naam aan de vloot, uitgerust door Philips II, om Engeland te veroveren; daarna zou met de Nederlandse rebellen gemakkelijk worden afgerekend.
Deze „Armada invencible” (onoverwinnelijke vloot) bestond uit 130 schepen, waarvan 65 grote galjoenen, benevens 25 karvelen voor het leger en 90 adviesboten, 13 loggers en 8 galeien en galjassen. Zij was bemand met 19 295 soldaten, 8052 matrozen, 2088 slaven, een grootinquisiteur met 180 monniken en vele chirurgijns met hun personeel. Uit de aanzienlijkste Spaanse families hadden zich 124 vrijwilligers met een stoet van personeel ingescheept. Er waren 2431 kanonnen, benevens een grote krijgsvoorraad en teerkost voor 6 maanden aan boord. Het plan was oorspronkelijk, dat Parma (z Farnese, Alexander, hertog van Parma) met 30 000 man uit de Nederlanden een landing in Z.W.-Engeland zou ondernemen, terwijl een grote vloot uit Spanje zou uitvaren, om deze landing te ondersteunen en de Engelse vloot in het Kanaal vast te houden en te vernietigen. Daarbij dacht men aan samenwerking met de Engelse Rooms-Katholieken (z Engeland, geschiedenis, en Maria Stuart).
Parma had zich slechts aarzelend bij dit plan van den koning neergelegd en gewezen op het hachelijke van de onderneming, die alleen zou kunnen slagen als ze absoluut geheim gehouden werd en als de burgeroorlog in Frankrijk elke hulp uit dit rijk aan de Engelsen en Nederlanders zou verhinderen. De vredesonderhandelingen, door Elizabeth in deze tijd begonnen, moesten worden gerekt om het plan te camoufleren en de Ligue in Frankrijk moest krachtig door Philips worden ondersteund.De eerste plannen werden reeds in 1583 gemaakt, maar, met de langzaamheid aan Philips eigen, geprepareerd en overwogen, duurde het tot 1587 eer de vloot werkelijk bijeengebracht werd, terwijl ook Parma de grootste moeite had, het geld en de troepen voor het expeditieleger bijeen te brengen. Omdat de Hollanders en Zeeuwen de Schelde beheersten, werden zelfs kanalen gegraven om de schepen uit Nieuwpoort en Duinkerken te laten uitzeilen. Ten slotte had Parma in het einde van 1587 een slecht uitgerust leger en slechts 26 000 man bijeen, maar toen was het plan reeds zozeer bekend, dat de Engelse vloot ook Duinkerken blokkeerde. Juist op het ogenblik, dat de Armada kon uitzeilen, stierf de onvermoeide organisator ervan, die het bevel zou voeren, de bekwame Santa Cruz; admiraal werd nu de hertog van Medina-Sidonia, die nooit ter zee had gevaren, geen verstand had van krijgvoeren en tevergeefs getracht had, zich aan het hem opgedragen ambt te onttrekken; vice-admiraal was Martinez de Recaldo, een ervaren zeeman. Een storm beschadigde de vloot toen nog ernstig, zodat zij eerst op 22 Juli eindelijk de haven van Coruña voorgoed kon verlaten tot de „heilige krijg”, die den koning en Medina-Sidonia voor de geest zweefde — een godsdienstige opvatting, die zowel in de op de vaart gehouden bidstonden en in de strenge bepalingen omtrent de orde en tucht, als in de met R.K. emblemen versierde vlaggen en standaarden aan de dag kwam. De Engelse vloot telde slechts een dertigtal schepen met 6000 matrozen en zou — zo meende men te Madrid — de grote macht niet kunnen weerstaan, zelfs al werd zij gesteund door de Hollanders en Zeeuwen, die 130 meest kleine schepen beschikbaar hadden.
Op 29 Juli verscheen de vloot bij kaap Lizard in het Kanaal, tot grote schrik van de Engelsen. Toen was reeds een 200-tal schepen van verschillend kaliber in de havens verzameld, dank zij de krachtige hulp van de zeesteden, Londen vooraan: 15 000 matrozen bemanden deze vloot, in tegenstelling met de Spaanse bemanning, geoefende zeelieden onder hoogst bekwame en ervaren kapiteins. Onder bevel van Howard en Drake, Hawkins en anderen, zeilde zij uit en ontmoette den overmachtigen vijand (1 Aug.) op de kust van Cornwallis. In de vorm ener halve maan voortzeilende, stevende de onoverwinnelijke vloot den vijand tegemoet. Deze wachtte zich wel voor de strijd, maar manoeuvreerde met veel behendigheid om de Armada heen.
Bij Portland Hil kwam het tot een scherp gevecht (2 Aug.) waarna de Armada haar tocht voortzette, gedurig door Howard op kleine afstand gevolgd. Aldus bereikten de zware Spaanse schepen, met weinig zeemanskunst bestuurd, eindelijk Calais, voortdurend lastig gevallen door de veel vluggere Engelse schepen. Nu moest men zich met Parma’s transportvloot verenigen, doch voor Duinkerken beletten de Hollandse en Zeeuwse eskaders dezen de havens te verlaten. De twee vloten waren thans ongeveer gelijk in aantal, doch de Spaanse was zwaarder bewapend en haar vaartuigen hadden te zamen tweemaal zoveel inhoudsmaat, terwijl zij een aanzienlijk leger medevoerde. Een windstilte belemmerde een tijdlang iedere beweging. Howard deed 8 branders in gereedheid brengen, die hij des nachts, toen de wind een weinig aanwakkerde, naar de Spaanse vloot zond.
Hierdoor ontstond er een vreselijke paniek. Alle schepen, slechts op eigen behoud bedacht, poogden de volle zee te bereiken, zodat zij in de duisternis met elkaar in botsing kwamen en elkander grote schade toebrachten; bovendien werden zij door Howard, lord Seymour en Drake van verschillende kanten aangegrepen. Nadat de Spanjaarden met dapperheid, maar tevens met groot verlies de gehele dag gestreden hadden, bleek de Onoverwinnelijke Vloot naar alle kanten verstrooid. Zij verzamelde zich echter opnieuw en werd de volgende dag door een stijve N.W.-wind naar de Vlaamse kust gedreven, waar de Nederlanders, onder Pieter van der Does op hun beurt een paar galjoenen deden zinken of tot overgave dwongen.
Het einde der prachtige vloot scheen nabij, doch een opkomende Z.W.-wind redde haar van de wisse ondergang op de zo gevaarlijke Vlaamse en Zeeuwse banken en joeg haar weder de Noordzee in, steeds achterna gezeten door Howard en Drake. Daar de wind de terugkeer naar het Kanaal belette, werd besloten om Engeland en Schotland heen naar Spanje terug te keren. Op 14 Aug. stak een hevige storm op, die in het laatst der maand door nieuwe stormen werd gevolgd. Daar de Spaanse schepen, log, zwaar getakeld, topzwaar, hulpeloos, als zij waren, daarenboven nog uit vrees voor een nieuwe aanval dicht bij elkaar waren gebleven, wierpen de stormvlagen hen tegen elkander, totdat zij naar alle kanten verstrooid waren. Enige vaartuigen leden schipbreuk op de kust van Noorwegen, andere op die van Schotland, terwijl nog andere in volle zee wegzonken. Ruim 30 schepen bereikten de Atlantische Oceaan, maar hier werden zij op 2 Sept. door een storm uit het W. overvallen, die verscheidene galjoenen op de Ierse kust wierp, waar de bemanning door het volk werd vermoord.
De vice-admiraal Recaldo bracht slechts weinige zwaar gehavende schepen in Spanje terug, en van die weinige werden 2 galjoenen toevallig een prooi der vlammen. Eerst tegen het einde van Sept. verscheen de hertog van Medina-Sidonia met de overige schepen in de haven van Santander. In het geheel waren 41 galjoenen, 20 adviesboten, 3 galjassen en 1 galei verloren gegaan, met ongeveer 9000 opvarenden.
De ondergang der Armada betekende voor Spanje een enorm verlies aan mensenlevens en een financieel débâcle, die het niet meer te boven gekomen is. De Spaanse macht op zee was hiermee ten einde; Elizabeth, in openlijke oorlog met Spanje (de vredesonderhandelingen te Bourbourg waren natuurlijk afgebroken, toen de vloot in het Kanaal verscheen) zou de strijd, verenigd met de gelijkbedreigde Nederlanders, met kracht voortzetten.
DR H. A. ENNO VAN GELDER
Lit.: J. Brouwer, De onoverwinnelijke vloot (Amsterdam 1938); State Papers relating to the defeat of the Spanish Armada, ed. by J. K. Laughton (London 1894); Ces. Fern. Duro, La Armada Invencible, 2 t. (Madrid 1884/5); Lawrence Stone, The Armada Campaign of 1588 in „History”, vol. 29 (1944).