Noordnederlands theoloog en prozaschrijver (Delft ca 1365, sterfjaar onbekend), trad te Utrecht in de Orde der Dominicanen, studeerde te Parijs(?) van 1394-1396 en was destijds de enige „doctoer in theologia, dat men hiet meester in der godheit... in onsen lande”. In de proloog van zijn werk, de Tafel van den Kersten Ghelove wordt hij genoemd „meister in der heiligher scrift ende regent in der Universitaten van Arfordia ende van Colonia”.
In 1397 was hij socius van de Magister-generaal der Predikbroeders Raymundus van Capua en op 4 Sept. 1399 stelde deze hem aan tot gevolmachtigd Vicarius over de kloosters van Gent, Yperen en alle andere in het Vlaamse gedeelte van de ordesprovincie Francia. Hij is slechts zeer kort als zodanig werkzaam geweest; reeds 17 Dec. d.o.v. riep hertog Albrecht van Beieren, op wiens kosten hij gestudeerd had, hem naar Den Haag, om in de hofkapel voor hem en zijn „huysgesinde” te leren en te prediken. Aan zijn vorstelijke beschermer heeft hij ook de Tafel van den Kersten Ghelove opgedragen, een zeer omvangrijk werk over de geloofs- en zedenleer, waarvan het „Winterstuc” de tijd van de schepping tot de verlossing behandelt en het „Somerstuc” met Christus’ lijden begint en met de eschatologie eindigt.Dirc van Delf heeft uit de beste scholastieke bronnen een geschrift samengesteld, dat om zijn inhoud een cultuurmonument mag heten van het toenmalige geloofsleven en om zijn vorm een ereplaats verdient in de Middelnederlandse letterkunde. Zijn Tafel is niet een nuchter verzamelwerk van velerhande geleerdheid, maar de levende uiting van een gevoelig kunstenaar, die zowel zijn taal als zijn stof volkomen beheerst; prof. Van Mierlo, S.J. heeft hem deswege in zijn Geschiedenis van de Letterkunde in de Nederlanden terecht „de eerste grote Noordnederlandse schrijver” genoemd. Er bestaan van het werk ook twee Middelnederlandse bewerkingen, die vrij sterk van de oorspronkelijke tekst afwijken, en de incunabel, bekend als het Tafelboec (Campbell no 1635), bleek voor het grootste gedeelte aan de Tafel van Dirc van Delf ontleend. Na de voltooiing van zijn werk in 1404 is van de verdere levensloop van de auteur niets bekend.
DR L. M. FR. DANIËLS, O.P.
Bibl.: Tafel van den Kersten Ghelove, uitgeg. d. L. M. Fr. Daniëls, O.P. (dl IV, V, VI, VII van de „Tekstuitgaven van Ons geestelijk Erf”) (Antw.-Nijm. 1937-’39).
Lit.: G. G. N. de Vooys, TNTL. 1903, blz. 1-36; D. C. Tinbergen, Des Coninx Summe (Leiden z.j.), blz. 108-121; L. M. Fr. Daniëls, O.P. Meester Dirc van Delf, Zijn Persoon en zijn Werk (Nijm.-Utr. 1932), blz. 248, waarin ook overige lit.