wordt verkregen uit het zaad van Irvingia gabonensis Baill. en I. Barteri Hook. f. bomen uit de familie der Simarubaceac, groeiend aan de westkust van Afrika, vooral in Gabon, Kameroen en in de Kongo.
Deze bomen leveren bijna vierkante steenvruchten met een kern (5-6 cm groot), die ongeveer 60 pct vet bevat. Uit de van het vruchtvlees en de steenschaal bevrijde kern bereiden de negers een chocoladeachtige massa, het dikabrood, dat 72 pct vet en 11 pct eiwit bevat en dat alleen voor inlands gebruik dient. Het dikavet wordt uit de kernen bereid door deze te koken met water en het bovendrijvende vet af te scheppen. In verse toestand is het wit, heeft een zoete smaak en een cacaoachtige reuk. Bij het ouder worden gaat de kleur van het vet over in geel tot geel-oranje toe. De bestanddelen zijn myristine, laurine en een spoor oleïne. Dikavet is gemakkelijk verzeepbaar, wordt daarom in de tropen voor zeep- en kaarsenfabricage gebruikt en dient tevens als surrogaat voor cacaoboter. De meeste aftrek vindt het echter in Afrika als spijsvet.Een verwant vet is Cay-Cayvet of Cay-Cayboter, uit de zaden van Irvingia oliveri Pierre, afkomstig uit Malaka en Cochinchina, dat bleekgeel van kleur is en vooral voor kaarsenbereiding dient.
Lit.: L. Adriaens, Les oléagineux du Congo Belge (Bruxelles 1944), blz. 120-124.