Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

KONGO

betekenis & definitie

(Belgisch-Kongo; Fr.: Congo belge), Belgische kolonie, is een uitgestrekt gebied in Midden-Afrika, groot 2 343 930 km2 (ca 80 maal België) en 1/13 deel van Afrika, met (1950) ruim 11 millioen inlanders en 53 000 niet-inlanders (van wie 39 000 Belgen), d.i. 4,7 per km2. 1/6 van de inlandse bevolking is in de grote centra gevestigd. Van de bevolking is 22 pct R.K., 5 pct Prot. en de rest hangt niet-Christelijke godsdiensten aan.

De naam is ontleend aan de rivier de Kongo (zie hierna: rivieren).Geografische ligging en kenmerken.

Belgisch-Kongo, dat het grootste gedeelte van het Kongobekken beslaat, strekt zich uit tussen 50 20' N.Br. en 13° 27' Z.Br. en tussen 120 15' en 310 15' O.L. v. Gr. Het wordt begrensd in het N. door Frans Aequatoriaal Afrika en de Engels-Egyptische Soedan, in het O. door het Engels protectoraat Uganda, Ruanda-Urundi (Belgisch voogdijgebied), Tanganjika Territorium en Noord-Rhodesia, in het Z. door Noord-Rhodesia en Portugees Angola, in het W. door Angola, de Atlantische Oceaan, de Portugese enclave Kabinda en Frans Aequatoriaal Afrika. De lengte der grenslijnen bedraagt ca 9 045 km (België 1444 km).

De inlanders behoren tot het zwarte ras en vormen een volk, waarin men vier taalgroepen kan onderscheiden; de Bantoes, de Soedanezen, Semi-Bantoes en Niloten.

Belgisch-Kongo is verdeeld in zes provincies: Leopoldstad, de Evenaarprovincie, de Oostprovincie, Kivu, Katanga en Kasaï. Leopoldstad (1950: 8 045 blanken en 152 260 inlanders) is de hoofdstad en de zetel van het Gouvernement Generaal. Dank zij zijn buitengewone natuurlijke rijkdommen is Belgisch-Kongo een land, dat op economisch gebied belangrijke mogelijkheden biedt. De naasting van Kongo door België had in 1908 plaats. Kongo behoort tot die gebieden, waarvan, volgens het Handvest der Verenigde Naties, „de bevolking nog geen volledig zelfbestuur heeft bereikt”. Het wordt bijgevolg gerangschikt onder de „niet-autonome gebieden”.

De wettelijke tijd is in Kongo als volgt vastgesteld:

1. voor de provincie Leopoldstad, de Evenaar en Kasaï het gemiddeld uur van 150 O.L. (Middeleuropese tijd, één uur vooruit op de Belgische tijd);
2. voor de Oostprovincie, Kivu en Katanga het gemiddeld uur van 30° O.L. (Oosteuropese tijd, twee uur vooruit op de Belgische tijd).

Bodemgesteldheid.

Het reliëf van Belgisch-Kongo heeft enkele duidelijke kenmerken. Het vertoont in het midden een uitgestrekte inzinking, gedraineerd door de Kongo en zijn bijrivieren, die veelal een halfcirkelvormige loop hebben. Deze inzinking heeft de vorm van een kom met hoger gelegen omtrekranden, t.w.: in het N. de waterscheiding Kongo-Nijl: de minst hoge rand van de middenkom; in het O. verschillende ketengebergten, die behoren tot het groot Afrikaans ruggebergte; in het Z. de hoogvlakten van de waterscheiding Kongo-Zambesi, en de terrasvormige hoogten die de uitlopers van de Lunda-hoogvlakte vormen; in het W. het Kristal-gebergte, evenwijdig met de Atlantische Oceaan, dat het regelmatig uitlozen van de Kongo remt.

Naar gelang van het reliëf kan men Kongo indelen in drie zones:

1. de omtrekzone;
2. de centrale zone;
3. de kustzone.
I. DE OMTREKZONE

Deze zone omvat:

1. in het Z.W. (tussen Leopoldstad en Matadi): het Kristalgebergte, evenwijdig met de Oceaan, een onderdeel van het kustketengebergte dat langs de westkust van Afrika, van Portugees Angola af tot in Frans Aequatoriaal Afrika loopt. Deze keten is tamelijk massief, maar niet zeer hoog (gemiddeld 750 m). Vroeger was dit gebergte hoger, doch de erosie heeft de kammen sterk afgeschuurd. De Kongo heeft zich dwars door het gebergte een smalle doortocht gegraven en hierbij de 32 Livingstone-watervallen en -stroomversnellingen gevormd. De twee voornaamste kammen van het Kristal-gebergte zijn het Palabala-massief (560 m) en de Bangu-hoogvlakte waarvan het hoogste punt, de Uiaberg, 1050 m bereikt.
2. Ten Z., tussen het Kristal-gebergte en het massief van Katanga: de noordelijke en N.O. gedeelten van de grote zandvlakte — type van de vroegere schiervlakte —, omvat zij de hoogvlakte van Lunda, die flauw afhelt van de Bihe-hoogvlakte, dwars door Angola; en de Samba-hoogvlakte; deze vlakte eindigt in Kongo-Kasaï in de vorm van terrassen, die de zuidelijke rand van de centrale kom vormen.
3. In het Z.O.: de massieven van Katanga, die aansluiten bij het vorige gebied, vormen een geheel van bergen, spleten of „Graben”, dat in het Z. tot aan de waterscheiding Kongo-Zambesi reikt, en in het O. tot aan de Opper-Luapula en de Moëroen Bangweolo-meren. De Mitumba-keten strekt zich uit van het Z., over het N., naar het O. toe, van de waterscheiding Kongo-Zambesi af tot over de Lukuga, langs de oostoever van de Opper Lualaba. Zij omvat de hoogvlakte van Manika, tussen de Lualaba en de Lufira, een minder hoge uitloper, de Bia-bergen (1100 m), ten Z.O. van het Upemba-meer, en de Kibara-bergen, tussen de Lufira en de Luvua. De Hakanson-bergen (1100m), die minder hoog zijn, bevinden zich ten W. van de Lualaba, tussen de samenvloeiing van de Lubudi en de Lovoi. De Kundelungu-bergen (1600 tot 1700 m) bevinden zich ten O. van de middenloop van de Lufira, en ten W. van de Opper-Luapula en het Moëro-meer. Zoals vele andere bergen vertonen zij de vorm van zandige hoogvlakten, bedekt met kort gras. De Marungubergen, die een hoogte van 2000 m bereiken, strekken zich uit langs het Tanganjika-meer.

Het ketengebergte begint over de Lukuga, en draagt daar de naam: Ugoma-bergen (2000 tot 2500 m) met de Samburisi-spits (2250 m), nabij het noordelijke punt van het meer. Het gebergte volgt, op geringere hoogte, de Ruzizi-vallei en wordt vervolgens weer hoger langs de Kivu- en Edward-meren (2000 tot 3110 m).

Men onderscheidt er honderden kraters en acht grote vulkanen, die door hun indrukwekkende massa en hun hoogte (3000 tot 4500 m), van op verre afstand zichtbaar zijn. De meeste vulkanen zijn uitgedoofd, behalve in het westelijk gedeelte, waar lava-uitstromingen en andere activiteitsverschijnselen nog worden waargenomen. Zes vulkanen bevinden zich geheel of gedeeltelijk op het grondgebied van Belgisch-Kongo: de Tshahinagongo (3469 m), de Nyamlagira (niet uitgedoofd, 3056 m), de Mikeno (4437 m), de Karisimbi 4507 m), de Vissoke (3707 m) en de Sabinio 3634 m). Eerstgenoemde is in 1948 opnieuw in werking getreden.

De oostelijke keten ligt grotendeels buiten de grenzen van de kolonie. Zij valt voor een klein deel samen met de oostergrens, van de vulkaan Sabinio (die tot het Virunga-massief behoort) af tot de Ngadua-berg, op 0° 54' Z.Br. Meer ten N. loopt de oostergrens, dwars door de oostelijke keten, waardoor het Z.W. gedeelte van het Ruwenzori-massief in Belgisch-Kongo ligt.

De Ruwenzori-keten vormt het belangrijkste deel van de oostelijke keten, en is gelegen tussen het Albert meer, de Semliki, het Edward- en het George-meer. De grens der eeuwige sneeuw op de toppen ligt op ca 4500 m hoogte. Geen bergpas is lager dan 1200 m.

4. Ten O.: de oostelijke grensstrook is, orografisch, het belangrijkste deel van de kolonie. Ze bestaat uit de centrale breuk, 1400 km lang en ca 40 km breed, met aan weerszijden een bergketen, van Z. naar N. gericht, ten W. en ten O. van de grote Tanganjika-, Kivu-, en Albertmeren. Verder naar het N., boven het Kivumeer, ontstond dwars over de breuk, door opheffing, het massief der Virunga-vulkanen (Mufumbiro) dat het Kongo-bekken van het Nijlbekken scheidt.
5. Ten N.O. en ten N.: Een breed tafelgebergte, aanleunend tegen de hoogten van het Albertmeer, dat in het W. de vorm van afgeronde bergruggen met steile hellingen vertoont, en in het O. diep ingesneden is door de dalen der bijrivieren van de Nijl. Bij 4° N.Br. is de waterscheiding minder duidelijk afgetekend, zodat de bronnen van beide stroombekkens dikwijls dooreen lopen. De waterscheiding loopt verder westwaarts over een nauw merkbare drempel, die het Kongobekken van de Tsaad-vlakte scheidt.

II. DE CENTRALE ZONE

Deze zone wordt gevormd door een uitgestrekte, uitgeholde vlakte, geheel omgeven door hoger gelegen gebieden. De gemiddelde hoogte van de Kongo-vlakte bedraagt ca 400 m. Ze vertoont slechts enkele heuvels en afgeronde, afzonderlijke kammen in de omgeving van de centrale bocht van de Ubangi, zoals de heuvels van Zongo en van Banzystad (700 m) en in het Z.O., in de omgeving van de Midden-Kasaï en de Opper-Lukenie. In de wijde middenkom, voor het grootste gedeelte ingenomen door het aequatoriale oerwoud, beschrijft de Kongo een brede boog van 1700 km lengte, en neemt er het water op van zijn belangrijkste bijrivieren. In haar geheel beschouwd, helt deze vlakte zeer geleidelijk naar het Z.-W. af. De geringste hoogte treft men aan bij het Tumba- en het Leopold II-meer (340 m). Deze meren vormen de laatste overblijfselen van een vroegere binnenzee. Ook hier heeft de stroom slechts ten dele zijn bedding uitgegraven.

Het reliëf van deze eerste twee zones heeft tot gevolg dat het gehele rivierennet van deze gebieden door één enkele machtige ader, de Kongo, in de Atlantische Oceaan uitvloeit. Deze lozing wordt bemoeilijkt door de rotsachtige drempel welke het Kristal-gebergte, dat zich langs de kust uitstrekt, uitmaakt; vandaar de opeenvolging van een dertigtal watervallen en stroomversnellingen.

III. DE KUSTZONE

Deze zone omvat: het Atlantisch terras, een hoogvlakte ten W. van het Kristalgebergte, eindigend in een steile, soms hoge klifkust. De ligging van Belgisch-Kongo met betrekking tot de uitweg naar zee is eerder ongunstig. De smalle kuststrook en de grote afstand tot de zee voor het grootste gedeelte van het land vormen een economisch nadeel en zijn gedeeltelijk oorzaak van het feit dat Belgisch-Kongo een scherper continentaal klimaat heeft dan de andere landen om de aequator. De kust, aan de Atlantische Oceaan, van Banana tot de Portugese grens van Cabinda, is 35 km lang.

PROF. DR N. LAUDE

Lit.: M. Robert, Le Katanga physique (Bruxelles 1927); F. Delhaye, Quelques observations générales sur le bassin du G. (Paris 1932); M. Robert, LAfrique Centrale (Paris 1934); E, Polinard et E. Darte veile, Contribution à l’étude de la bordure occidentale des monts de Cristal (Bruxelles 1936); Schr. onbek., Fossés, lacs et volcans de l’Afrique oriëntale-Revue Congo (1937), T. I; P. Fontainas, Considérations sur la genèse des crevasses de l’Afrique oriëntale (Bruxelles 1937); P. Michot, Etude géologique et pétrographique du Ruwenzori septentrional (Bruxelles 1938); E. Polinard, Physische aardrijkskunde van Belgische Congo, Geologie en Minerale rijkdommen (Antwerpen 1944); M. Robert, Le Congo physique (1946); E. Polinard, Quelques aspects physiques du Congo Beige (Anvers 1947); Carte géologique du Congo Belge et du Ruanda-Urundi au 500.000 (éd. min. des colonies).

Geologie.

A. GEOLOGISCHE EENHEDEN

De geologische eenheden van Belgisch-Kongo kunnen in twee hoofdgroepen worden ingedeeld: de horizontale, betrekkelijk jonge lagen, die jonger zijn dan het Midden-Carboon, en de oudere ondergrond waarop de eerste rusten. De jongere formaties komen grotendeels met die der binnenvlakten overeen; de kustvlakte bestaat ook uit betrekkelijk jonge lagen; de oude ondergrond (het substratum) komt op de hoge delen van het reliëf voor.

1. Het jongere laag-complex. De kustvlakte kenmerkt zich door naar de Atlantische Oceaan licht hellende, marine lagen, waarin meestal fossielen voorkomen, die tot het einde van het Mesozoïcum (Krijt) en de eerste helft van het Kaenozoicum (Palaeoceen, Eoceen, Mioceen) behoren. Zij zijn soms met pleistocene zanden of holocene verweringsproducten en alluvia bedekt.

In het binnenland onderscheidt men continentale lagen die, van de jongste af tot de oudste toe, tot de recente formaties, het Kalahari-systeem en het Karroo-systeem behoren.

Tot de recente formaties behoren: het alluvium, het eluvium en de laterieten, die op het hoogland worden aangetroffen; de meer- en riviergrinten van de Busira, die in de binnenvlakten afgezet werden; en de meer- en rivierafzettingen die de slenken van het Albert-meer en de Semliki vullen (Pleistoceen en Boven Plioceen).

Het Kalahari-systeem bestaat uit los of nauwelijks verhard zand, verkiezelde zanden of verkiezelde zandsteen en verkiezelde meerkalksteen. Deze laatste bevat overblijfselen van een zoetwaterfauna. Dit systeem, dat grotendeels tot het Kaenozoicum behoort, wordt vooral ten Z. van de 5de breedtegraad aangetroffen.

Het Karroo-systeem, of Lualaba-Lubilash-systeem, bestaat uit horizontale, licht hellende of zeer licht golvende zandsteen- en kleischalielagen, die veelal ten Z., ten Z.O. en ten O. van de binnenvlakten voorkomen. De zandsteenlagen zijn over de Kwango-, de Kasai-en de Sankuru-streek verspreid, terwijl de zachte kleischalies en argilieten vooral in de Lomami- en de Lualaba-streek optreden. Dank zij de fossielen die er in voorkomen, werd bewezen dat het Karroo-systeem grotendeels tot het Perm, het Trias en het begin van het Jura behoort.

2. Het substratum

Het substratum, ouder dan het Perm, bestaat uit gesteentelagen en gesteentemassa’s, die dikwijls tectonisch gestoord zijn. Niet alleen zandstenen, kleischalies, kalkstenen en dolomieten worden er aangetroffen, maar ook metamorfe gesteenten (leistenen, micaschisten, gneisen, amfibolieten, marmer, kwartsieten en eruptieve gesteenten, waaronder de granieten een bijzondere plaats innemen. Migmatieten zijn er ook in aanwezig. Daar de sedimentaire en metamorfe gesteenten van het substratum geen fossielen met chronologische betekenis hebben geleverd, is het onmogelijk een algemene indeling van het substratum op te stellen. Tot dusver hebben dus de onderverdelingen van het substratum alléén een gewestelijke betekenis.

3. Uitvloeiingsgesteenten

Deze beperken zich veelal tot de streek ten N., ten Z. en ten O. van het Kivu-meer,nl. tot de grote tectonische slenken en haar omgeving. De meeste er van zijn betrekkelijk jong en houden verband met vulkanen waarvan er enkele (Virungaketen) van tijd tot tijd nog een zekere werkzaamheid vertonen.

B. TECTONIEK

De gesteentelagen die jonger zijn dan het Midden-Carboon zijn niet geplooid, vertonen soms afgeplatte golvingen, maar zijn plaatselijk door verticale breuken gesneden.

Het substratum, daarentegen, is dikwijls sterk geplooid, met name in Westelijk Kongo en in Katanga, waar twee plooistelsels voorkomen, en in Ruanda-Urundi.

Een merkwaardig tectonisch verschijnsel, eigen aan Midden- en Oost-Afrika, is het ontstaan tijdens het Kaenozoicum en meer bijzonder tijdens het Pleistoceen van diepe slenken begrensd door steile breukvlakken, die door het Albert-, Edward-, Kivu- en Tanganjika-meer worden gemarkeerd.

C. MINERALE RIJKDOMMEN

Goud wordt in het N. en het O. van Belgisch-Kongo, in de kwartsgangen van het substratum, aangetroffen. Tin (kassiteriet), tantalium en niobium (tantalocolumbiet) worden in enkele gebieden van Ruanda, Kivu, Maniëma en Katanga gevonden, waar zij in pegmatieten, gneisen en kwartsgangen voorkomen. Wolfram (wolframiet) staat in verband met dezelfde gesteenten, nl. in Maniëma en Ruanda. Diamant komt in het Kasaï-gebied voor, vooral daar waar de valleien het contact tussen het oud substratum en het zandsteenachtig Karroo-systeem snijden. Koper komt meestal voor in de kalkstenen en dolomieten van Zuid-Katanga. Uranium, lood, zilver, kobalt, enz. staan in verband met dit laatste metaal. Mangaan, in de vorm van oxyden en hydroxyden, vormt plaatselijke massa’s aan de aardoppervlakte bij de spoorweg Tenke-Dilolo. Kolen komen op de Lukuga en de Luena voor, waar zij in de onderste lagen van het Karroo-systeem tussengelaagd zijn.

PROF. E. POLINARD

Rivieren.

Het riviernet is een der dichtste en belangrijkste ter wereld. De Kongo en zijn bijrivieren voeren gezamenlijk het water af van een gebied dat meer dan 3 800 000 km2 groot is, d.i. 125 maal de oppervlakte van België. De Kongo is de tweede rivier ter wereld, zowel wat zijn lengte (ca 4000 km) als wat de uitgestrektheid van zijn stroomgebied betreft. De watertoevoer bedraagt aan de monding bij hoog tij 80 000 m3 per sec. Men kan de stroom indelen in drie hoofdvakken:

1. de bovenloop, van de bronnen tot aan de Stanley Falls;
2. de middenloop, van de Stanley Falls tot aan Leopoldstad;
3. de benedenloop, van Leopoldstad tot aan de zee.

De bovenloop heet Lualaba, de middenloop Opper-Kongo en het derde vak Beneden-Kongo. Er zijn vier bevaarbare gedeelten:

1. van de monding tot Matadi 150 km);
2. van Leopoldstad tot de Stanley-Falls 1700 km);
3. van Ponthierstad tot Kindu (300 km);
4. van Bukama tot de Hellepoorten (600 km).

Deze vier bevaarbare gedeelten zijn onderbroken door drie grote watervallen of stroomversnellingen:

1. de Cataracten, tussen Matadi en Leopoldstad door het Kristalgebergte (362 km lang en met een verval van ca 260 m);
2. de Stanley Falls tussen Stanleystad en Ponthierstad, met 122 km lengte en een onbeduidend klein verval; deze zouden eventueel gekanaliseerd kunnen worden;
3. de Hellepoorten, tussen Kindu en Kongolo over een afstand van ca 300 km met een verval van 68 m. Tussen Kasongo en de kleine stroomversnellingen van Kibombo is de Kongo ook bevaarbaar; voor Nyangwe bereikt hij, bij hoog water, 2500 m breedte.

De voornaamste bijrivieren zijn:

1. de Lufira, die de bergvlakten van Katanga doorsnijdt; door talrijke stroomversnellingen voor grote boten onbevaarbaar;
2. de Luapula, die in Rhodesië ontspringt, stroomt door het Bangweolo- en MweruMeer en de Mitumbaketen; de rivier is onstuimig, heeft talrijke watervallen en is eveneens onbevaarbaar;
3. de Lomami, waarvan de loop dezelfde richting heeft als de Lualaba, is van Isangi tot Bena-Kamba voor stoomschepen bevaarbaar;
4. de Aruwimi ontspringt in de Blauwe Bergen, stroomt door de hoogvlakte van Opper-Ituri, dringt nabij Awakubi in het Evenaarswoud en is bevaarbaar stroomafwaarts van Yambya;
5. de Ubangi, waarvan de bovenloop Uele heet, overtreft in lengte de Donau; de loop wordt herhaaldelijk onderbroken door gevaarlijke stroomversnellingen, maar is voor grote boten bevaarbaar tussen de monding en de watervallen van Zongo;
6. de Kasai, waarvan het bekken zich uitstrekt van de Lomami tot het Kristalgebergte, is bevaarbaar van Kwamouth tot Djoko-Punda en Luebo en wordt verlengd door de Sankuru, die bevaarbaar is over een lengte van 800 km, van Basongo tot Pania-Mutombo; als bijrivieren, welke in de Kasai uitmonden, noemen wij nog aan de linkeroever de Kwango, aan de rechteroever de Mfimi, die de Kasai met het Leopold II-Meer en de Lukenie verbindt en verder de Lulua;
7. de Tshuapa en de Lulonga Lopori, met haar talrijke bijrivieren, die het water van de middenkuip afvoeren.

Tweemaal per jaar komt in de Kongo-stroom een hoogtij en tweemaal ook een laagtij voor; toch blijft het waterpeil aan de monding nagenoeg op dezelfde hoogte wegens het afwisselen der jaargetijden en de regenseizoenen, boven en beneden de Evenaar.

Klimaat

De hoogvlakten van Zuid-Kasai en Opper-Uele, Katanga en het gebied der grote meren hebben een vrij gematigd klimaat, ongeveer zoals in onze zomermaanden en zijn, vooral de twee laatste, voor Europese kolonisatie geschikt. De jaargetijden worden bepaald door de regen en meestal in droge en natte seizoenen onderscheiden. Tussen 2° Z.Br. en 20 N.Br. vallen de zwaarste regens benoorden de Evenaar tussen Juni en half Sept., de zachtste bezuiden de Evenaar op hetzelfde tijdstip. Tussen deze breedtegraden zijn nat en droog jaargetijde niet scherp afgetekend en de overgang van het ene in het andere is weinig merkbaar. Hier heerst dan ook jaar in jaar uit een vochtige, warme, zware temperatuur, die voor de blanken zeer nadelig is. Naarmate men zich van de Evenaar verwijdert, zijn de jaargetijden scherper afgetekend. Het zijn ongeveer op de vijfde breedtegraad, zowel ten N. als ten Z. van de Evenaar, een groot regenseizoen, een groot droog seizoen en en twee kleinere seizoenen, het ene nat, het andere droog. Tegenover de regen- en warme maanden ten N. van de Evenaar staat ten Z. daarvan het droge en gematigde seizoen en omgekeerd. Daar Belgisch-Kongo ongeveer tussen 5° N.Br. en 130 Z.Br. gelegen is, zijn in de zuidelijke helft de jaargetijden scherper afgetekend. Ten Z. van de Evenaar komen de jaargetijden voor als volgt: a. het droge seizoen loopt van half Mei - Sept., is aangenaam en gezond, vooral in Juni, Juli, Aug. en Sept., omdat het dan bijna niet regent en weinig onweersvlagen voorkomen; de nachten zijn doorgaans fris, de ochtend nevelachtig en goed bedauwd;

b. van Oct. - half Mei heeft men het warme seizoen met stortregens en stormachtige onweders. Het eindigt in Apr. met een tijdvak van regelmatig weder. Het is het slechtste jaargetij: de hitte is soms drukkend tussen 11 en 15 uur. Om de twee of drie dagen valt een stortregen, die twee of drie uren lang aanhoudt, terwijl vreselijke onweersvlagen, soms van hagel vergezeld, voorkomen.

PROF. DR N. LAUDE

Plantenkleed

De natuurlijke plantenformaties, die het plantenkleed van Belgisch-Kongo uitmaken, zijn woudvormingen en grasvormingen, ook savannen genoemd.

De woudvormingen vertonen twee goed afgetekende typen, welke bepaald worden door een zeer verschillende plantengroei, nl. het tropische regenwoud en het bergwoud. Het tropische regenwoud, dat in de Kongolese binnenvlakte een aaneengesloten geheel vormt, wordt gekenmerkt door zijn vast biologisch evenwicht met de omstandigheden van het klimaat en door een buitengewone floristische rijkdom. Er komen grasplekken in voor, terwijl de galerij wouden langs de rivieren en de soms belangrijke bosvormingen, die zich in volle savanne voordoen, naar hun aard met het regenwoud overeenstemmen. In het Noorden is de grens van het woud over uitgestrekte gedeelten duidelijk afgebakend. In het Zuiden kan niet altijd worden uitgemaakt wat overheerst: het woud of de savanne, In het Oosten wordt de grens grotendeels bepaald door de hoogteligging: aangenomen wordt dat het regenwoud opklimt tot niet meer dan 1500 m boven de zeespiegel. Het kan dan rechtstreeks aansluiten aan het bergwoud, maar doorgaans ligt tussen beide een strook, die stijgen kan tot 1700 m en waarin overgangsvormen voorkomen.

De savanne heeft verschillende aspecten (parksavanne, heesterssavanne, beboste savanne, grassavanne), die opvallender worden naarmate men zich van de grens van het regenwoud verwijdert, en die voor een deel aan klimaatomstandigheden zijn toe te schrijven. Bomen en heesters kunnen nog bossen vormen, maar de gewassen worden al kleiner, lager, zeldzamer. Weldra zijn er nog alleen heesters die op hun beurt verdwijnen. Het gras heeft van zijn groeikracht verloren en de bodem vertoont kale plekken. Het aspect van de savanne kan ook beheerst worden door de bijzondere omstandigheden van haar ontstaan of door de gesteldheid zelf van de bodem waarop zij zich ontwikkelt.

In de laaggelegen moerassige vlakten groeien papyrusplanten, terwijl de mangrove zich ontwikkelt op lage, steeds aan eb en vloed blootgestelde stranden.

PROF. DR IR E. J. B. VERLEYEN

Lit.: A. Engler, Die Pflanzenwelt Afrikas (Die Vegetation der Erde Bd. IX, 1908); W. Robijns, La flore et la végétation du Congo beige (Rev. d. Questions scient. (Brussel 1930); E. J. B. Verleyen, Kongo, Belgisch Patrimonium (Antwerpen 1951).

Dierenwereld

De fauna van Belgisch-Kongo vertoont verscheidene aspecten. Ze sluit aan, enerzijds bij de fauna van West-Afrika, en vnl. van Gaboen en Kameroen, maar, anderzijds, bij die van Soedan, van Oeganda, van het Tanganjika Territorium, van Noord-Rhodesia en van Angola. Voor het merendeel van zijn gebieden echter hoort Belgisch-Kongo bij de Westafrikaanse zoögeografische provincie. In het O. en in Ruanda-Urundi treedt de oostelijke fauna op, en Katanga vnl. vertoont talrijke kenmerken van de zuidelijke fauna.

De twee hoofdaspecten van de vegetatie: het woud en de savanne, worden over uitgestrekte gebieden aangetroffen, mede met hun karakteristieke fauna, wat natuurlijk vooral opmerkelijk is als men de grote zoogdieren beschouwt. Het woud is het rijk der apen, die het dak er van bewonen, en van de kleine antilopen; de savanne wordt gekenmerkt door een groot aantal grasetende antilopen, soms van grote gestalte, en door grote roofdieren, leeuwen, luipaarden, hyaenahonden, jakhalzen. De olifanten die de savanne bewonen behoren tot een ander type dan die welke men in het woud aantreft. Brengt men de verspreiding van de woudfauna in kaart, dan mag men niet uit het oog verliezen dat in typisch met grasland begroeide streken, en vooral in het N. en in het Z., woudgalerijen worden gevonden, die soms heel breed zijn en die aan de woudfauna toelaten zich ver buiten het centraal woud uit te breiden. In het gebied van de Graben, over de bergketens van Oost-Kongo, treft men een speciale fauna, vooral in het bergwoud.

Noch de woudfauna, noch de savannefauna zijn eenvormig over de hele uitgestrektheid van Belgisch-Kongo. Mayumbe, het N., het O., het centrum en het Z., vertonen elk een min of meer eigen facies; de fauna van de woudgalerijen kan zelfs merkelijk verschillen van die van het centrale woud. Zo merkt men dat bepaalde soorten door andere vormen worden vertegenwoordigd in de verschillende streken: dit is het geval bijv. voor de paard-antilopen, voor de waterbokken, voor de vlekneuzige apen, voor de kortduimapen, voor de toerako’s enz.

Het beroemdste zoogdier van de Afrikaanse fauna, nl. de Okapi, behoort tot de woudfauna van Belgisch-Kongo; deze korthalzige giraffide bewoont de uitgestrekte wouden ten N. van de Kongostroom, tot aan de Ruwenzori. Het is eveneens in het woud dat men de prachtige Kongolese pauw (Afropavo) vindt, waarvan het verspreidingsgebied zich schijnt uit te strekken over heel Midden-Kongo, tot bij de oostelijke bergketens. Een eigenaardige zwaluw, met mooie, gele snavel, schijnt gebonden te zijn aan de zandbanken van de Kongo-stroom, in het woud. De Goliathbloemkever en de reusachtige Antimachus-vlinder zijn typische bewoners van het woud. De beruchte overdrager van de menselijke slaapziekte, Glossina palpalis, wordt over een groot deel der woudgebieden gevonden.

De savanne wordt in het N.O. gekenmerkt door de witte neushoorn, de giraffe, de eland van Derby; in Katanga vinden wij de zwarte neushoorn, de zebra, de jachtluipaard, typische antilopen, waaronder het hartebeest en de gewone eland, de sabelantilope, en, in het uiterste Z.O., de Sassaby. Glossina morsitans, die de nagana-ziekte van vee en wild overbrengt, bewoont de oostelijke en zuidelijke savannen.

De fauna der bergwouden wordt vooral gekenmerkt door de gorilla’s van Beringe en van Grauer, door verscheidene meerkatten en kortduimapen, door soms eng gelocaliseerde vogels: bijv. de prachtige bergtoerako Ruwenzoromis, Prionops Alberti, een reeks Nectariniiden.

Terloops noteren wij dat de savannefauna nooit de rijkdom bereikt die men gewoonlijk in Oost-Afrika aantreft, al kunnen de antilopen zich nu in veiligheid in de natuurreservaten voortplanten. Toch treft men in Belgisch-Kongo niet minder dan 665 vormen zoogdieren aan en meer dan 1100 soorten vogels. Nooit heeft men er de gelegenheid zulke massale verplaatsingen van grote zoogdieren waar te nemen als die welke in Oost-Afrika bij het intreden van het droge seizoen bijv., de aandacht trekken. Soms echter ziet men benden olifanten grote afstanden afleggen, vooral in het N.

Talrijke trekvogels bezoeken Belgisch-Kongo, en vooral het N. en het O. De meeste komen gedurende de wintermaanden uit het N., van Europa, Azië of Noord-Afrika, ze trekken naar het Z. na het broeden; andere komen uit het Z., sommige zelfs uit Madagascar. Maar ook werd vastgesteld dat er soorten zijn die binnen de grenzen zelf trekken, naar gelang van de seizoenen.

De waterfauna is zeer verscheiden, en soms buitengewoon rijk; op bepaalde plaatsen, bijv. aan het Edwardmeer, krioelt het soms van watervogels. Nijlpaarden komen vooral in het AlbertPark in massa voor. Noch in het Kivu- noch in het Edwardmeer treft men krokodillen aan, die anders overal in passende wateren worden aangetroffen. De visfauna is eveneens overvloedig; ze vertoont Westafrikaanse kenmerken in het hydrografisch net van de Kongo-stroom; de grote meren in het O. van Belgisch-Kongo vertonen meer bijzondere typen, vooral het Tanganjikameer, waar ook een eigenaardige zoetwaterkwal en een typische weekdieren-fauna aangetroffen worden. Malaria-muggen en Gele-koortsmuggen hebben grote verspreiding.

PROF. H. SCHOUTEDEN

Bevolking

Indien men in Belgisch-Kongo niet tot dusver, zoals in sommige aangrenzende streken, overblijfselen van voorouders van de mens of van de mens, die dagtekenen uit het vroegere of middelbare palaeolithicum (Africanthropes of Neandertalers) of uit het jongere palaeolithicum (fossiele Homo sapiens), uit het mesolithicum of het neolithicum (Homo recens) heeft opgedolven, toch heeft men er, evenals in de aangrenzende streken, overblijfselen van de nijverheid uit deze perioden gevonden. In het neolithicum leefden in BelgischKongo min of meer sedentaire volken, die het plukken, het jagen, de visvangst en de landbouw beoefenden.

De gebieden, die heden Belgisch-Kongo uitmaken, werden in een vroegere periode (misschien aan het einde van het neolithicum) overweldigd door Semi-Bantoes, die reeds het ijzer kenden (volken uit het W. of het N.W., met matrilineale opvolging, die Semi-Bantoe-talen spraken en deels Soedanese, deels Bantoe-kenmerken vertoonden) en door de Bantoes (volken uit het N.O., met patrilineale opvolging, die Bantoetalen spraken). De Bantoes hebben later de meeste door de Semi-Bantoes bezette gebieden veroverd en de laatstgenoemden gebantoeïseerd.

In jongere tijden (16de-19de eeuw) drongen Soedanezen en Niloten deze zelfde gebieden binnen. Beiden kenden de patrilineale opvolging. De Soedan-negers kwamen uit het N. en spraken Soedanese talen; de Niloten kwamen uit het N.O. en spraken Nilotische talen. Deze invallen geschiedden in verschillende golven.

De laatstgekomenen hebben de volken, die vóór hen het land bezetten, uitgeroeid, teruggedrongen, onderworpen en hun een nieuwe beschaving opgedrongen. Dit proces heeft zich bij elke nieuwe golf herhaald. De volken, culturen, instellingen en talen van Belgisch-Kongo zijn de resultanten van een lange en ingewikkelde historische ontwikkeling. Op een bevolking, die ca 12 millioen inw. telt, heeft de Kongo enige tienduizenden Semi-Bantoes, ruim 8 millioen Bantoes, ca 3 millioen Soedan-negers en enige tienduizenden Niloten. Ca 150 000 Pygmoïden en Pygmeeën (laatstgenoemden zijn Pygmoïden van zeer kleine gestalte), die de Afrikaanse neger- en negroïdevariëteiten vertegenwoordigen, zijn sedert lang onderworpen aan Bantoes of Soedan-negers, van wie zij de cultuur en de godsdienst hebben overgenomen en ook sedert lang de taal spreken. De meeste Pygmoïden en Pygmeeën zijn eeuwen geleden de thans door hen bewoonde gebieden binnengedrongen samen met Bantoes, aan wie zij toen reeds onderworpen waren.

Al de „autochthonen” vertegenwoordigen typen van de Homo recens en behoren tot het Afrikaanse zwarte ras of het Afrikaanse negroïde ras (negers van middelmatige gestalte, negers van grote gestalte, Pygmoïden en Pygmeeën). Men treft onder hen dolichocephalen, mesaticephalen en soms brachycephalen aan, alsook vertegenwoordigers van het platyrhine, het mesorhine en soms het leptorhine type. Het haar is gekroesd, soms in kleine spiralen gedraaid. De huidkleur wisselt van zwart tot chocoladebruin en lichtbruin.

Semi-Bantoes, Bantoes, Soedanezen en Niloten hebben een naturistisch, animistisch of pre-animistisch geloof. Zij kennen de verering der voorouders (manisme) en dikwijls der geesten, geniën of goden van de grond, de ondergrond, het water of de lucht (animisme) (het persoonlijke bovennatuurlijke). Zij geloven in het dynamisme, het Kwade Oog, de voortekens en de wichelarij (het onpersoonlijke bovennatuurlijke) en beoefenen de magie en de hekserij. Wanneer de magie tegen een groep wordt aangewend, heet zij hekserij. Zij gebruiken amuletten en tovermiddelen. Zij kennen magisch-godsdienstige ceremoniën, godsgerichten, zegeningen, verwensingen, eden, enz. Om het waarom en het hoe der dingen te verklaren en de nieuwsgierigheid van hun geest te voldoen, hebben zij verklarende verhalen en verklaringen van de wereld uitgevonden. Zij schrijven de oorsprong van de wereld en de mens toe aan verwekkers van de wereld (eerste vader, eerste moeder,...(tekst ontbreekt)

...zoals katoen en urena lobata zijn volledig in handen van de inlanders, terwijl koffie en cacao hoofdzakelijk door plantages onder blanke leiding worden geleverd. Het koloniaal bestuur stelt alles in het werk om de Kongolese, inzonderheid de inlandse landbouwproductie zoveel mogelijk onafhankelijk te maken van de conjunctuurschommelingen.

De voornaamste Europese cultures (X 1000 ha in 1949) zijn: palmbossen (45), oliepalmplantages (102), koffieplantages (56), cacaoplantages (16), hevea (56), sisal (0,87), welriekende planten (2,5), bertram (2,5), kina (5,6), thee (0,96), tabak (0,14), suikerriet (2,9) en meelbonen (2,3). De voornaamste inlandse exportcultures (X 1000 ha in 1949) zijn: katoen (314), paddi (150), urena lobata (20), oliepalmen (48) en hevea (20).

De veeteelt wordt door de inlanders en door Europese maatschappijen beoefend.

De zware nijverheid kon uiteraard slechts door de hulp van buitenlandse kapitalen en blanke technische leiding opgericht en geëxploiteerd worden. De mijnconcessies worden bij decreet verleend door de Kolonie of door het Speciaal Comité voor Katanga, het Nationaal Comité voor Kivu of door de Compagnie des chemins de fer du Congo supérieur aux Grands Lacs Africains, elk in het hun toegekende domein behoudens goedkeuring bij decreet.

Alle concessies bevatten een drievoudige verplichting:

1. rechten te betalen in verhouding tot de verwezenlijkte winsten;
2. zich te voegen naar de gebeurlijk te treffen maatregelen om de productie te beperken of te regulariseren, of de producten voor de verkoop te centraliseren;
3. bij gelijke prijzen de ertsen of producten bij voorkeur aan de Kolonie af te staan. De meeste Kongolese maatschappijen zijn gemengde ondernemingen.

De industriële productie omvat (1949) bouwnijverheid (o.a. cement, kalk), electriciteit, chemische producten (o.a. samengeperste zuurstof); zeep; voedingsnijverheid (suiker, bier); textielnijverheid (weefsels, verband, hydrophile watten, dekens); ledernijverheid (leder, schoeisel); benzinevaten; vetstoffenindustrie (palm-, aardnoten- en katoenolie;.

Lit.: Verslag over het bestuur v. d. kolonie Belgisch-Kongo gedurende het jaar 1949, bij de Wetgevende Kamers ingediend. 1950, blz. I93-I95

C. BUITENLANDSE HANDEL

Alhoewel het belang der inlandse markt stilaan toeneemt, blijft de buitenlandse handel de beste weergave van de economische activiteit van Belgisch-Kongo. Overigens hebben de productiestatistieken voor bepaalde sectoren nog niet de gewenste nauwkeurigheid. Uit volgende tabel blijkt het relatief belang der voornaamste exportproducten.

Meer dan de helft van de uitvoer (totale exportwaarde in 1950: 13 595 millioen fr) wordt naar België verzonden. De invoer (in 1950: 9559 millioen fr) bestaat — zoals normaal is voor een nieuw land — hoofdzakelijk uit investeringsgoederen. Ongeveer 40 pct van de import is uit België en 25 pct uit de V.S. afkomstig.

Meer dan 2/3 van de in- en uitvoer wordt in de haven van Matadi ontscheept of verscheept. De verbinding van Matadi met Leopoldstad wordt per spoor verzekerd. Leopoldstad wordt met het binnenland verbonden door de rivierdiensten van Otraco (Office d’exploitation des transports coloniaux). Op de plaatsen waar het waternet onbevaarbaar is (Stanleystad - Ponthierstad, Kindu Kongolo), is het aangevuld met spoorwegen. Een gedeelte van in- en uitvoer wordt ook via Lobito (Angola) en Dar-es-Salaam (Tanganjika) verzonden. De Belgen genieten in Belgisch-Kongo, op handels- en scheepvaartgebied, geen speciale voordelen (Verdrag van St Germain-en-Laye).

PROF. DR M. VAN MEERHAEGHE

Lit.: Th. Heyse, Cahiers beiges et congolais no’s 2, 4, 5, 7, 9, 10, 15; J.P. Harroy, Afrique, terre qui meurt (Bruxelles 1944); VanderStraeten, L’ag rieul ture et les industries agricoles au Congo beige (Bruxelles 1945); Godding, Aspecten van de economische en sociale politiek in Belgisch-Kongo. Kongo-Overzee, XII-XIII (1946-1947), 2; Verslag over het Bestuur van de kolonie Belgisch Kongo (jaarlijks); N. Laude, Problèmes coloniaux d’après guerre. Comptes-rendus des travaux de la Société d’Economie Politique de Belgique. Séance du 18 février 1947; Idem, Carte économique du Congo, 2e éd. (1947); Rapport de la Commission Sénatoriale au Congo et dans les Territoires sous tutelle beige, Belgische Senaat (1947); Tienjarenplan voor de Economische en Sociale Ontwikkeling van Belgisch-Kongo (Brussel 1949); A. Michiels en N. Laude, Onze Kolonie, 2de dr. (1950); M. van Meerhaeghe. Het investeringsprobleem in Belgisch-Kongo , in Economisch-Statistische Berichten (8 Mrt 1950).

Verkeer

Kongo beschikt over een uitstekend, natuurlijk waterwegennet (ca 15 000 km). Op vele plaatsen worden echter de waterlopen door watervallen of versnellingen onderbroken. Overal, waar het enigszins mogelijk was, werd reeds zeer vroeg verbetering in de toestand gebracht. Waar echter de moeilijkheden onoverwinbaar bleken, werden spoorwegen aangelegd welke de onbevaarbare vakken verdubbelen of de bevaarbare verlengen.

Het spoorwegnet bereikte in 1950:6694 km. Het Tienjarenplan van 1949 voorziet een nieuwe uitbreiding, die hoofdzakelijk tot doel heeft de bestaande Oost- en Zuidoostnetten aan elkaar te sluiten: Stanleystad - Tanganjika enerzijds en Francquihaven - Elisabethstad anderzijds, met als knooppunten: Kabalo behorende tot het ene, Kamina tot het andere net. Met de jaren worden de hoofd- en eindpunten van de verschillende lijnen zeer belangrijke binnenhavens: Stanleystad, Aketi (Chaltinhaven), Ponthierstad, Kindu, Albertstad, Francquihaven, enz. Water- en spoorwegnetten worden verlengd door talrijke, thans goed berijdbare autowegen: ca 16 000 km hoofdwegen, welke toelaten de uiterste hoeken en de grenzen te bereiken, en 90 000 km secondaire wegen. Hier ook voorziet het Tienjarenplan aanzienlijke verbeteringen en niet geringe verlengingen, dit hoofdzakelijk volgens de grote assen: Matadi, Leopoldstad, Luluaburg, Lusambo, Stanleystad en de grens van Anglo-Egyptisch Soedan bij Aba; Libenge, Lisala, Bumba, Aketi, Buta, Bambili, Niangara en aansluiting op de vorige; vanaf dezelfde N.O.-hoek (Aba), langs de oostgrens over Watsa, Bunia, Irumu, Rutschuru, Goma, Costermansstad, Uvira, Albertstad tot in Zuid-Katanga: Jadotstad, Elisabethstad; Costermansstad, Kindu, Lusambo, Luluaburg, grens van Angola nabij Malonga.

Van den vreemde uit bereikt men Belgisch-Kongo langs de volgende wegen:

1. Kant van de Atlantische Oceaan: de Franse spoorweg Pointe Noire tot Brazzaville en van hieruit per veerboot tot Leopoldstad over de 4200 m brede Kongostroom; langs de monding van de stroom en de havenplaatsen van Banana, Boma, Matadi, vanwaar uit de spoorweg naar het binnenland.
2. Zuidkant: de Luso-Belgische spoorweg van Lobito naar Dilolo (grens van Katanga) en over het knooppunt Tenke naar Elisabethstad, Bukama of Francquihaven; de spoorwegen van Zuid-Afrika uit, Portugees Z.O.-Afrika, de beide Rhodesia’s langs het grensplaatsje Sakania in Opper-Katanga.
3. Oostkant: de spoorlijn Dar-es-Salaam, Tabora Kigoma (in Dar en in Kigoma: vrije Belgische havens), daarna per Belgische paketboot naar de havenplaatsen van Albertstad, Boudewijnstad, Uvira, enz.; de autobaan van Usumbura (Urundi) naar Uvira en verschillende andere wegen van Ruanda naar Gostermansstad of Goma (Kivu Meer); de autobanen van Oeganda naar het Edward Meer en Albert Meer; de autobaan van uit Anglo-Egyptisch Soedan over Juba op de Nijl naar Aba.
4. Noordkant : hier zijn weinig gunstige verbindingsmogelijkheden. Het eerder geringe trafiek gaat over Libenge - Bangui op de Ubangi in het N. W . en over Leopoldstad - Brazzaville in het W.

De luchthaven van Leopoldstad is als het ware een draaiplaat en in ieder geval het belangrijkste knooppunt op het gebied van het vliegwezen van heel Centraal-Afrika. Talrijk zijn de vliegtuigen die er dagelijks landen (Sabena, K.L.M., Pan-American, Engelse en Franse lijnen, Swissair, enz.). De hoofdlijnen van Leopoldstad uit zijn Leo, Kano, Tripoli, Brussel - Leo, Lagos, richting Noord-Amerika - Leo, Johannesburg - Leo, Elisabethstad, Madagascar. Langs de talrijke binnenlijnen die minstens een keer in de week alle hoofdplaatsen met Leopoldstad verbinden, is deze luchthaven in drukke betrekking met Stanleystad en Albertstad en hierlangs met Oost-Afrika alsook met de ganse loop van de Nijl en Beneden Egypte. De voornaamste ingangspoort is echter de monding van de grote stroom en de haven van Matadi, na die van Dakar de belangrijkste van Afrika’s westkust. Verkeers-, verblijfs- en overnachtingsmogelijkheden zijn thans, en vooral in de zeer schilderachtige en pittoreske ooststreken, zodanig ingericht dat goed toerisme best mogelijk is.

PROF. L. ANCIAUX

Financiën en muntwezen

Volgens de Koloniale Keure zijn de Belgische en Kongolese vermogens gescheiden; afzonderlijke begrotingen dienen dus voor Belgisch-Kongo opgemaakt te worden. De inkomsten en uitgaven van de gewone begroting schommelen rond 5 milliard fr (1951). De buitengewone uitgaven voor de begrotingen 1949 en 1950 bedragen resp. 2,5 milliard en 7,7 milliard fr, cijfers waarin het begin van uitvoering van het Tienjarenplan tot uiting komt. Daar de openbare schuld klein is (9 milliard fr) is de leningcapaciteit nog groot.

Naast de muntstukken van 0,05, 0,10, 0,20 (wettig betaalmiddel tot een bedrag van 30 fr), 0,50 fr en 1 fr (wettig betaalmiddel tot een bedrag van 50 fr), uitgegeven door de Kolonie, wordt metaalgeld van 1, 2, 5 en 50 fr (de laatste drie wettig betaalmiddel tot een onbeperkt bedrag) door de Bank van Belgisch-Kongo in omloop gebracht; deze geeft daarenboven bankbiljetten uit van 5, 10, 20, 50, 100, 500, 1000 en 10 000 fr.

De Bank van Belgisch-Kongo, circulatiebank van Belgisch-Kongo en kassier van de Kolonie, is een private maatschappij waarvan de voorzitter benevens de regeringscommissaris door de Koning worden benoemd. Plannen bestaan om een nieuwe emissiebank op te richten.

De totale geldsomloop omvat eveneens de zichtdeposito’s bij de Bank van Belgisch-Kongo, de Banque Belge d’Afrique, de Banque Commerciale du Congo, de postchequedienst, enz.

Bij de beoordeling van de totale geldsomloop mag niet uit het oog verloren worden dat een gedeelte van de deposito’s buiten Belgisch-Kongo wordt gevormd. Alhoewel de Belgische en de Kongolese frank in principe onafhankelijk zijn, bestaat er tussen beide een nauw verband. Tot nog toe was de pariteit ten opzichte van andere munten voor beide steeds gelijk.

PROF. DR M. VAN MEERHAEGHE

Lit : Max Hom, La monnaie congolaise; Le franc congolais et son change; Les relations monétaires entre la Colonie et la Métropole, 5e Congrès Colonial National no 19; Alfred Moeller, Les finances publiques du Congo belge et du Ruanda-Urundi 0938); Idem, Le Budget, 5e Congrès Colonial National no 17; Le régime fiscal de la Colonie, Bulletin mensuel d’informations générales et revue des marchés de la Banque du Congo belge (octobre 1948); Le régime monétaire du Congo belge - Bulletin mensuel d’informations générales et revue des marchés de la Banque du Congo belge (août 1949).

Maten en gewichten

z
België, maten en gewichten.

Bestuur

De grondslag van het bestuur over Belgisch-Kongo is de Koloniale Keure (Charte Coloniale), vastgesteld bij de wet van 18 Oct. 1908. De gewone wetgevende en uitvoerende macht in de Kolonie berust bij de Koning, onder verantwoordelijkheid van de Belgische minister van Koloniën. De Koning benoemt de magistraten. Hij wordt in de Kolonie vertegenwoordigd door een Gouverneur-Generaal, die het hoogste gezag ter plaatse uitoefent. De Gouverneur-Generaal wordt bijgestaan door een Gouvernements Raad, een zuiver adviserend lichaam, samengesteld uit hoge ambtenaren, vertegenwoordigers van de economische belangen, 8 vertegenwoordigers van de inlanders, enz. De Raad vergadert ten minste eenmaal ’sjaars. Er bestaat echter een „Bestendige Deputatie van de Gouvernements Raad”, waarvan sommige leden gekozen worden door de leden, die de economische belangen en de inlanders vertegenwoordigen. Er is in Kongo geen strenge scheiding tussen de drie machten, die de Souvereiniteit uitoefenen. In de Koning vinden zij haar gemeenschappelijk hoofd.

WETGEVENDE MACHT

De Belgische wet mag op souvereine wijze tussenkomen in alle zaken, maar uit bepalingen van de Koloniale Keure blijkt, dat wetgeving door de Kroon regel is en medewerking van de Kamers uitzondering. De Koning heeft, krachtens een algemene machtsdelegatie, de bevoegdheid verkregen de wetgevende macht bij decreten uit te oefenen. Hierin wordt hij bijgestaan door de Koloniale Raad, een adviserend lichaam, bestaande uit 14 ervaren kolonialen, onder wie 8 benoemd door de Koning, 3 door de Senaat en 3 door de Kamer; de Raad zetelt te Brussel. De Belgische koloniale wetgeving bestaat bijna geheel uit decreten; de door het parlement gestemde wetten, geldend voor Kongo, vormen een kleine uitzondering. Het parlement moet echter tussenkomen in zekere materies die het uitdrukkelijk voorbehouden zijn, nl. de begroting en rekeningwetten en de wetten bevattende waarborgen van kapitalen of interesten.

Benevens de Kroon is de Gouverneur-Generaal bevoegd in dringende gevallen ordonnanties uit te vaardigen, maar zij houden op bindend te zijn na een tijdsverloop van 6 maanden, indien zij ondertussen niet bij decreet zijn goedgekeurd.

De inboorlingen blijven in hun onderlinge betrekkingen aan het gewoonterecht — ook adatrecht geheten — onderworpen. Dat recht is hun werk, zonder tussenkomst van het bestuur; het wijzigt en ontwikkelt zich naar hun believen, onder dit voorbehoud, dat het niet indruist tegen de bestaande wetten en de openbare orde. Door „bestaande wetten” wordt hier enkel de geschreven wetgeving bedoeld, welke uitdrukkelijk bepaalt dat ze bindend is voor al de inwoners van Kongo, de niet ingeschreven inboorlingen inbegrepen. Onder „openbare orde” wordt hier verstaan de koloniale openbare orde, verschillend van die geldend voor beschaafden, daar anders de meeste bepalingen van het gewoonterecht, bijv. de bepalingen betreffende de familie en de goederen welke op inlandse begrippen berusten, zouden vervallen. De koloniale openbare orde moet dus ruimer worden opgevat om zekere voorlopige toestanden, zoals kleine veelwijverij en huiselijke slavernij, nog tijdelijk te kunnen laten voortbestaan.

UITVOERENDE MACHT

De uitvoerende macht berust bij de Koning. In de Kolonie zelf wordt deze uitgeoefend door de Gouverneur-Generaal en door de Provincie-Gouverneurs, bijgestaan door de ambtenaren van het Openbaar Ministerie en door territoriale ambtenaren, die in het bijzonder belast zijn met de bescherming van de inlanders.

De Gouverneur-Generaal en de ProvincieGouverneurs hebben een algemene delegatie van de uitvoerende macht. Telkens als het nodig blijkt mogen zij handelend optreden, doch in hiërarchische ondergeschiktheid aan de Koning en de minister van Koloniën, die verantwoordelijk is voor het parlement. Zij treden niet op in zaken, waarin de Koning zelf heeft beslist en zij dienen zich te onderwerpen aan de algemene aanwijzingen die hun worden gegeven.

Luidens art. 17 van de Keure oefenen de ambtenaren van het Openbaar Ministerie hun ambt uit onder het gezag van de minister van Koloniën, die overdracht heeft verleend aan de Gouverneur-Generaal. Deze beschikt over prerogatieven, die in België zijn toegekend aan het ministerie van Justitie. Hij kan derhalve door middel van algemene onderrichtingen optreden, vervolgingen gelasten en deze doen intrekken of er zich tegen verzetten, voor zover het politieke of persdelicten betreft.

De administratieve inrichting van de kolonie is vastgelegd bij een Regentsbesluit van 1 Juli 1947. De Gouverneur-Generaal wordt bijgestaan door een staf van hogere ambtenaren, die aan het hoofd staan van verschillende diensten, welke belast zijn met het onderzoek der zaken en het toezicht over het bestuur van de provincies.

De uitvoerende macht wordt uitgeoefend door middel van koninklijke besluiten, ministeriële besluiten, administratieve verordeningen van de Gouverneur-Generaal en besluiten van de Provincie-Gouverneurs. Al deze besluiten en reglementen zijn pas bindend, nadat zij bekendgemaakt zijn (Keure, art. 8). De hoven en rechtbanken passen de besluiten en reglementen alleen toe, voor zover deze niet strijden met de wetten en decreten.

De Keure geeft geen omschrijving van de uitvoerende macht. Bij de voorbereiding van deze wet verklaarde men, dat men zich zou houden aan de in België aanvaarde traditie. Hierdoor ontstond een vrij vage toestand.

De uitvoerende macht heeft in de eerste plaats tot taak de uitvoering van wetten, decreten en verordeningen, de toepassing van de vonnissen en arresten der rechtbanken en hoven en de waarneming van het dagelijks bestuur der staatszaken binnen de grenzen, door de wetten, met name de begrotingswetten, gesteld. Daarnaast heeft zij het recht maatregelen van politie en algemeen beheer te treffen. Voor de Gouverneur-Generaal is dit uitdrukkelijk bepaald in een decreet van 6 Aug. 1922. Hierdoor beschikt zij over een zeer ruime bevoegdheid, buiten de wettelijke regelingen om op te treden wanneer de situatie het vereist.

Een belangrijke taak kent art. 5 der Keure aan de uitvoerende macht toe met betrekking tot de bescherming van de inlandse bevolking en de verbetering harer zedelijke en stoffelijke levensvoorwaarden. Art. 6 der Keure stelt in een „Permanente Commissie ter bescherming der inboorlingen”, waarvan de leden worden benoemd door de Koning. De leden kunnen, zelfs individueel, aangifte doen bij de ambtenaren van het Openbaar Ministerie van misbruiken, waarvan de Zwarten het slachtoffer zijn.

De uitvoerende macht heeft ruime bevoegdheden inzake afstand en concessies van gronden en wouden; ten aanzien van mijnconcessies is haar bevoegdheid minder (Keure, art. 15).

De Koloniale Keure kent aan de Koning als hoofd van de uitvoerende macht bijzondere bevoegdheden toe, waarvan de voornaamste hieronder worden genoemd:

a. het staat de Koning vrij, bijzondere kopermunt te slaan voor de Kolonie; deze munt is niet gangbaar in België (art. 11);
b. indien de Kamers de begroting niet hebben aangenomen vijf dagen vóór de opening van het dienstjaar (1 Jan.), stelt de Koning de ontvangsten vast en opent hij, om de drie maanden, tot aan de beslissing van de Kamers, de nodige credieten aan het ministerie van Koloniën (art. 12);
c. de Koning, of in de Kolonie de Gouverneur-Generaal, beveelt de overschrijvingen en, in spoedeisende gevallen, de nodige bijkomende uitgaven. Binnen drie maanden zendt de minister van Koloniën aan de Kamers een afschrift van het K.B. en dient hij een wetsontwerp tot goedkeuring in (art. 12);
d. indien de dienst van de koloniale schatkist het eist, mag de Koning, zonder voorafgaande machtiging, schatkistbiljetten uitgeven of vernieuwen, die interest dragen en betaalbaar zijn na een tijd van niet langer dan vijf jaren. De in omloop zijnde schatkistbiljetten mogen een bedrag van 70 millioen fr niet overschrijden en de opbrengst er van mag enkel worden aangewend tot betaling van regelmatig goedgekeurde uitgaven (art. 14);
e. de Koning heeft het recht de magistraten van het parket te schorsen of af te zetten (art. 18bis). De Koning mag om redenen van openbare veiligheid binnen een bepaald grondgebied en voor een bepaalde tijd de rechtspraak van de burgerlijke gerechten in strafzaken schorsen en deze vervangen door die van de militaire rechtsmacht (art. 19);
f. de Koning heeft het recht kwijtschelding, vermindering en wijziging van straffen te verlenen (art. 20);
g. de Koning sluit de verdragen betreffende de Kolonie. De handelsverdragen en de verdragen, waardoor de Staat zou kunnen worden bezwaard of Belgen individueel verbonden, zijn slechts van kracht nadat zij door de Kamers zijn goedgekeurd (art. 27).

TERRITORIALE INDELING

Kongo is verdeeld in zes provincies, waarvan de grenzen bij K.B. werden vastgesteld. Deze provincies zijn administratieve indelingen, zonder rechtspersoonlijkheid. Aan het hoofd staan Gouverneurs. De provincies zijn weer onderverdeeld in 18 districten en 123 gewesten, eveneens zonder rechtspersoonlijkheid.

De centrale administratie van de provincies omvat verschillende diensten, w.o. een Dienst der Inlandse Zaken en der Werkkrachten, een Landbouwdienst, een Veeartsenijkundige Dienst, een Geneeskundige Dienst, enz. In elke provincie bestaat een Provincieraad, een zuiver adviserend lichaam, dat op dezelfde wijze is samengesteld als de Gouvernementsraad.

De gewesten omvatten inheemse omschrijvingen en buitengewoonrechtelijke centra, beide met rechtspersoonlijkheid; in de nabijheid van sommige grote centra zijn er inlandse wijken, die geen rechtspersoonlijkheid bezitten. De inrichting van de inheemse omschrijvingen en van de buitengewoonrechtelijke centra steunt op de rechtstreekse tussenkomst van de hoofden en notabelen, die de plaatselijke begrotingen en de uitgaven ten laste van de inheemse kassen bespreken. Op deze wijze wordt hun sociale ontwikkeling bevorderd, doordat zij vertrouwd raken met de problemen die het beheer van gemeenschappelijke belangen doet ontstaan en met de meer ontwikkelde methodes van het openbaar leven.

Er zijn drie steden: Elisabethstad, Leopoldstad en Jadotstad, opgericht overeenkomstig het decreet van 12 Jan. 1923 op de stedelijke districten, gewijzigd door verordeningen van 19 Oct. 1940 en 25 Juni 1941. Men moet hierin het begin van een zekere plaatselijke autonomie zien. De steden worden bestuurd door een bijzonder districtscommissaris. Hij is voorzitter van de Stedelijke Raad, waarvan de leden door de Provincie-Gouverneur worden benoemd. De Raad heeft adviserende bevoegdheid op verschillende gebieden en keurt het ontwerp goed van de stadsbegroting, welker vaststelling tot de bevoegdheid van de Provincie-Gouverneur behoort. De Raad kan plaatselijke belastingen opleggen onder voorbehoud van goedkeuring door de Provincie-Gouverneur en leningen aangaan onder voorbehoud van goedkeuring door de Gouverneur-Generaal.

PARLEMENTAIRE CONTRÔLE

De minister van Koloniën is verantwoordelijk voor de koloniale politiek tegenover het Belgische parlement, dat een permanente controle op deze politiek uitoefent, hetzij ter gelegenheid van de besprekingen over de begrotingsontwerpen voor het Moederland en de Kolonie, hetzij naar aanleiding van de wetsontwerpen ter goedkeuring van de overschrijvingen of de bijkomende uitgaven. Ten einde deze controle te vergemakkelijken wordt telken jare voor eind Oct. aan de Kamers een verslag aangeboden over het beheer van Kongo. Luidens art. 37 van de Keure bevat dit verslag alle inlichtingen die geschikt zijn om de volksvertegenwoordiging op de hoogte te stellen van de politieke, economische, financiële en morele toestand van de Kolonie.

PROF. TH. HEYSE PROF. M. VERSTRAETE

Lit.: Novelles I (1932): Ch. de Lannoy, Le pouvoir législatif; J. Crokaert, Organisation politique du Congo belge; R. Delvaux. L’organisation administr. du Congo belge, in Zaïre (Anvers 1945)

Vlag en wapen

De Aardrijkskundige Conferentie koos in 1873 voor de Internationale Afrikaanse Vereniging de blauwe vlag met een geelgouden vijfhoekige ster in het midden. Het Internationaal Verbond van Kongo (1883) nam dezelfde vlag over en de Onafhankelijke Kongostaat (1885) behield haar eveneens. Door de naasting van Kongo-Vrijstaat in 1908 verdween de Kongolese nationaliteit en werd Kongo Belgisch gebied. Bijgevolg moest de driekleurige Belgische vlag voortaan het symbolisch teken worden van die overzeese bezitting. Dit beginsel werd Het wapen van Kongo uitdrukkelijk bij art. 35 van de Koloniale Keure gehuldigd. Maar de afschaffing van de Kongolese vlag, waaraan de inboorlingen reeds gewoon waren, had bedenkelijke gevolgen kunnen hebben. Dienvolgens machtigde art. 35 van de Koloniale Keure het koloniaal bestuur, de Kongolese vlag en het Kongolese wapen verder te gebruiken. Tijdens de behandeling in de Kamers verklaarde de toenmalige minister van Justitie, dat een K.B. het gebruik van de Kongolese vlag zou regelen; in afwachting was het echter in Kongo de gewoonte geworden in de centra, ter gelegenheid der officiële feesten, de Kongolese vlag terzelfder tijd als de Belgische vlag te hijsen.

Het wapen vertoont in een blauw veld een zilveren golvende dwarsbalk, gedekt met het schild van België. In de rechterbovenhoek staat de gouden vijfhoekige ster zoals op de vlag. Het wapenschild wordt door twee gouden leeuwen vastgehouden en draagt een tot de helft gevoerde koningskroon. Het devies luidt: „Arbeid en Vooruitgang”.

PROF. M. VERSTRAETE

Lit.: Halewijck de Heusch, La Charte Coloniale, dl III, no 520-521; Ambtelijk blad, 1886, blz. 99.

Ridderorden

Art. 76 van de Belgische Grondwet geeft aan de Koning de bevoegdheid de „militaire orden” te verlenen. De wet van 11 Juli 1832 heeft de Leopoldsorde ingesteld, welke ook aan anderen dan aan militairen kan worden toegekend. De grondwettelijkheid van die wet kan betwist worden (Thonissen: La constitution belge annotée, 1879, no 343; Orban, Droit Constitutionnel, dl III, blz. 135). Om dit verwijt te vermijden, werden al de latere orden door Leopold II ingesteld in zijn hoedanigheid van Koning Souverein van de Kongostaat.

De Kongolese orden omvatten de volgende graden: grootlint (of grootkruis), grootofficier, commandeur, officier, ridder.

Die orden zijn:

1. De orde der Afrikaanse Ster, ingesteld bij decreet van 30 Dec. 1888, voor diensten bewezen aan de beschaving;
2. De Koninklijke orde van de Leeuw, ingesteld bij decreet van 9 Apr. en 28 Juli 1891, voor diensten bewezen aan Kongo;
3. De Kroonorde, ingesteld bij decreet van 15 Oct. 1897. Ze is bestemd om diensten te belonen. De eretekens van deze drie orden dragen het opschrift: „Travail et Progrès”.
4. De orde van Leopold II, ingesteld bij decreet van 24 Aug. 1900. Op de eretekens komt de leuze voor: „L’union fait la Force”.

Buiten de zes opgesomde graden bestaan er nog: de gouden medaille, de zilveren medaille en de bronzen medaille van de orde der Afrikaanse Ster, van de Koninklijke orde van de Leeuw, van de Kroonorde en van de orde van Leopold II, alsmede de gouden palmen en de zilveren palmen van de Kroonorde. Er dient te worden opgemerkt dat, over het algemeen, de juwelen niet uitgereikt worden aan Belgen. Bij het opstellen van de brevetten voor de orden dient de nationaliteit der personen die een onderscheiding ontvangen hebben tot criterium voor het gebruik der talen. Zij zijn tweetalig voor Belgen.

Bij K.B. van 9 Jan. 1910 werd de minister van Buitenlandse Zaken belast met het beheer van de orde der Afrikaanse Ster, van de Kroonorde en van de orde van Leopold II. Op die wijze werden deze drie orden tot het moederland uitgebreid. Alleen de Koninklijke orde van de Leeuw is een zuiver koloniale orde gebleven. Het lint van deze orde mag niet zonder het juweel worden gedragen.

PROF. M. VERSTRAETE

Weermacht

De Weermacht (heringericht bij de verordeningen van de Gouverneur-Generaal d.d. 28 Apr. 1932 en 29 Sept. 1933) heeft een dubbel doel: a. de kolonie verdedigen tegen aanvallen van buiten; b. waken over het gezag der overheid en der regeringsinstellingen, en de openbare rust en orde handhaven binnen de grenzen van het grondgebied. Het oprichten van een koloniaal leger met strenge tucht om orde te doen heersen over het gehele grondgebied is het werk geweest van de Onafhankelijke Kongostaat. De Weermacht heeft onschatbare diensten bewezen in verband met de bezetting van het land, het herstellen van de rust, het inrichten van het bestuur, het aanleggen van wegen en het verspreiden van het onderwijs onder de inboorlingen. Dit leger heeft een effectief van 16 920 man, ingedeeld in (vaste) kamperende en in (mobiele) troepen in gewestdienst. De eerste zijn speciaal belast met de verdediging van het grondgebied, de tweede doen dienst als gendarmen of inlandse politie. Het leger is uitsluitend samengesteld uit inlandse manschappen, aan gevoerd door Belgische officieren en hogere onderofficieren. De inlanders worden gerecruteerd door vrijwillige dienstneming of door jaarlijkse lichtingen in de hoofdijen onder de mannen van 16 tot 30 jaar.



Europees kader

De Europese kaders (653 Europeanen) bestaan uit officieren en onderofficieren van het actief kader van het leger van het Moederland, die vrijwillig in dienst van de kolonie traden. De staf van de Weermacht, bestuurd door een Officier-Generaal, is te Leopoldstad gevestigd.

Europese vrijwilligerskorpsen in de voornaamste centra opgericht hebben tot opdracht, eventueel bij te dragen tot het handhaven van de openbare orde in de localiteiten waar zij werden ingericht. Het korps der officieren en hogere onderofficieren van de Weermacht heeft ook een reservekader.

Een inlands politiekorps (ca 16 000 politieagenten) werd in de voornaamste buitengewoon rechtelijke centra, hoofdijen en sectoren in gericht. Een stedelijke politie (1200 politieagenten) verzekert de orde in de steden, onder het toezicht van Europese commissarissen.

Het Belgische leger bezit te Kamina een belangrijke basis, welke ca 50 000 ha beslaat. Het doel van de basis is een vliegveld in te richten ten behoeve van de luchtmacht, met bijgebouwen, nl. herstellingsplaatsen, benzinetanks, een moderne opleidingsschool voor piloten die uit België zullen overgebracht worden, opslagplaatsen van bommen, munities, stookolie enz., een school voor technici ten behoeve van inboorlingen. Zij zal aan België de mogelijkheid verschaffen luchteenheden naar Kongo te zenden met het oog op schiet- en bombardementsoefeningen die in België onmogelijk zijn. De vliegbasis zal worden voorzien van startbanen van 6 km. De kampementen zullen troepen ter sterkte van een bataljon kunnen herbergen. De werken zijn op 1 Febr. 1949 begonnen en een begroting van 750 milüoen fr. wordt er voor voorzien. Die basis zal uitsluitend een Belgisch karakter hebben, waar militairen, behorende tot speciale korpsen, zullen opgenomen worden om aldaar een stage van zeven maanden te doen.

PROF. N. LAUDE

Rechtswezen.

A. RECHTEN

Aan het Kongolees recht ligt ten grondslag het onderscheid tussen twee hoofdgroepen van de bevolking: de beschaafde en de onbeschaafde groep. Dit onderscheid schept een verschil van rechtstoestand tussen deze bevolkingsklassen. Eenheid in rechten is een onmogelijkheid in een land als Kongo, bewoond door volksstammen en personen die op verschillende trappen van beschaving staan. Het bleek dan ook noodzakelijk, behoudens gelijkheid ten aanzien van zekere kwesties van openbaar belang, een verschillend recht te bepalen voor elk van die twee ongelijke groepen.

De eerste groep bevat:

1. De Belgen, volgens de wetten van het Koninkrijk;
2. de vreemdelingen;
3. de ingeschreven Kongolezen, d.z. de inboorlingen die ten gevolge van hun „immatriculatie” tot de eerste klasse verheven zijn geworden.

De tweede groep omvat de niet-ingeschreven Kongolezen, in feite de grote massa der ingezetenen en de inboorlingen van de naburige streken die, volgens hun graad van ontwikkeling, beter in de tweede klasse der rechtsgenoten thuishoren.

Deze indeling is van doorslaand belang:

1. ten opzichte van het genot van de private rechten. De eerste groep is onderworpen aan het gecodificeerd recht dat eigen is aan Kongo. De koloniale wetgeving bestaat geheel uit decreten. Er bestaat geen concordantiebeginsel tussen het recht van het moederland en het koloniaal recht. Het burgerlijk- en het handelswetboek, evenals het procesrecht van beide landen, verschillen op menig punt. Er werd gestreefd naar bevattelijkheid en soepelheid. De inboorlingen blijven, in hun onderlinge betrekkingen, aan het gewoonterecht onderworpen; dit recht wordt ook adatrecht geheten. Nog niet te boek gesteld, wijzigt en ontwikkelt dit recht zich voortdurend, onder dit voorbehoud dat het niet mag indruisen tegen de openbare orde of tegen de bestaande wetten, d.w.z. tegen de wetgeving welke uitdrukkelijk bepaalt dat ze bindend is voor al de inwoners.
2. ten opzichte van de openbare rechten. Luidens art. 2 van de Koloniale Keure worden de voornaamste vrijheden van de Belgische Grondwet — met uitzondering nochtans van de gelijkheid voor de wet, de vrijheid van vergadering, vereniging en van drukpers — tevens in Kongo erkend. Dit voorbehoud werd noodzakelijk geacht voor een jong land, waarvan de bevolking zeer uiteenlopend was.

Principieel maakt de Koloniale Keure geen onderscheid tussen de inwoners volgens hun ras of kleur. De koloniale wetgever is echter, onder de drang der omstandigheden, verplicht geweest het onderscheid tussen ingeschreven inboorlingen (inschrijving die op geen voldoende basis van ontwikkeling steunde) en niet-ingeschreven inboorlingen door een nieuw onderscheid te vervangen: dit tussen inlanders en niet-inlanders, nl. wat betreft de bevoegdheden van de rechtbanken inzake de bestuurlijke, fiscale, maatschappelijke, jacht-, militie- en arbeidswetten.

3. ten opzichte van de staatsburgerlijke rechten. Actief en passief kiesrecht bestaan in Kongo niet. Een eerste stap, leidend tot medezeggenschap in s lands bestuur werd echter reeds gedaan ter gelegenheid van de inrichting van de Regeringsraad, van de Provinciale Raden en van de Stadscomité’s. Deze bestuursorganen bestaan nog uit niet verkozen leden, maar de verscheidene belangen zijn er vertegenwoordigd en de vertegenwoordiging van de inlandse belangen wordt uitdrukkelijk voorzien in de eerste twee vergaderingen.

Wet betreft het recht te worden benoemd tot de ambten der openbare macht, worden de inboorlingen niet tot het korps van de Staatsambtenaren toegelaten; alleen de lagere functies zijn hun voorbehouden.

B. RECHTERLIJKE ORGANISATIE

De rechterlijke macht is geheel onafhankelijk van de rechterlijke organen van het Moederland. Een enkel punt van overeenstemming valt waar te nemen: de rechtsmacht van het Verbrekingshof werd, in 1924, tot Kongo uitgebreid voor de burgerlijke, handels- en fiscale zaken, met uitsluiting van de strafzaken, aldaar in laatste instantie gevonnist. In Kongo zijn er eigenlijk twee rechtsmachten: een voor de inlanders en een voor de niet-inlanders. Voor de niet-inlanders zetelen altijd beroepsmagistraten, Eigen aan die organisatie is wel, dat, in eerste aanleg, de rechter alleen rechtsprekend is, dat de tribunalen een rondreizend karakter hebben en er geen scherpe lijn tussen de twee magistraturen, de zittende en de staande, getrokken wordt. De officieren van het Openbaar Ministerie kunnen als zittende magistraten geassumeerd worden en zij kunnen zelfs als rechters zetelen in minder gewichtige burgerlijke zaken.

Voor de niet-inlanders zijn er drie soorten rechtbanken-.

1. De Parketrechtbanken. Er is een Parketrechtbank in elk district, in totaal dus 18. Zij is samengesteld uit een alleen-rechtsprekend rechter en een griffier. De Procureur des Konings en zijn substituten zijn van rechtswege rechters in deze rechtbank. Ze neemt kennis van de rechtsvorderingen waarvan de waarde niet meer bedraagt dan 25 000 fr. De vonnissen zijn vatbaar voor hoger beroep, wanneer de waarde van het geschil meer dan 7500 fr. bedraagt.
2. De Rechtbanken van Eerste Aanleg. Deze zijn ten getale van zes, d.w.z. één voor elke provincie. De Rechtbanken van Eerste Aanleg zijn samengesteld uit een rechter-voorzitter, een officier van het Openbaar Ministerie en een griffier. Ze bezitten een dubbele bevoegdheid. In burgerlijke zaken nemen ze kennis van alle vorderingen. De uitspraken zijn vatbaar voor hoger beroep wanneer de waarde van het geding boven 7500 fr. gaat of wanneer de eis voor schatting niet vatbaar is. In strafzaken bezitten ze een volledige bevoegdheid tegenover niet-inlanders, en daar zetelen zij in graad van hoger beroep tegenover de inboorlingen die in eerste graad voor de districtsrechtbanken of de rechtbanken van het parket zijn verschenen.
3. De Hoven van Beroep. Er zijn in Kongo twee hoven van beroep: één te Elisabethstad, voor de provincies Katanga en Kivu, en één te Leopoldstad voor de vier overige provincies. Het Hof van Beroep is samengesteld uit een voorzitter, twee raadsheren, een officier van het Openbaar Ministerie en een griffier. In burgerlijke zaken neemt het kennis van het hoger beroep tegen de vonnissen, geveld door de Parketrechtbanken en de Rechtbanken van Eerste Aanleg, alsook tegen de scheidsrechterlijke beslissingen, vatbaar voor hoger beroep. In strafzaken kan het hoger beroep tegen uitspraken gedaan door de Rechtbanken van Eerste Aanleg vóór hen aanhangig gemaakt worden.

Er zijn eveneens drie soorten rechtbanken voor de inlanders.

1. De Inlandse Rechtbanken, onderverdeeld in rechtbanken van hoofdijen (721), in sectorrechtbanken (658) en in centrumrechtbanken (97). Ze zijn samengesteld uit inheemse rechters, maar de gewestbeheerder of zijn assistent mag alle zittingen bijwonen. In zaken van privaatrecht oordelen ze volgens het adatrecht en ze hebben daarin een onbeperkte bevoegdheid. In strafzaken nemen ze enkel kennis van lichte inbreuken. Hun vonnissen zijn vatbaar voor herziening voor de Gewestrechtbank, samengesteld uit een gewestbeheerder-voorzitter en uit door hem aangestelde inlanders. Er bestaan 123 gewestrechtbanken. Al de Inlandse Rechtbanken staan onder het toezicht van het parket.
2. De Politierechtbanken. Er is een Politierechtbank in elk gewest. In totaal zijn er 123. De Politierechtbank is samengesteld uit een alleensprekend rechter en een griffier. De gewestbeheerder is van rechtswege rechter in deze rechtbank.

De bevoegdheid van deze rechtbank is uitsluitend repressief. De uitgesproken straf mag nooit de twee jaar en 2000 fr. te boven gaan.

3. De Districtrechtbanken. In elk district zetelt een Districtrechtbank, er zijn er dus 18. Zij bestaat uit een alleensprekend rechter, de districtscommissaris of een plaatsvervanger, een officier van het Openbaar Ministerie die een beroepsmagistraat is, en een griffier. Ze oordeelt over alle misdrijven door de inlanders bedreven.

De Parketrechtbanken zijn bevoegd als herzieningsinstantie tegen de door de Politierechtbanken uitgesproken vonnissen, en de Rechtbanken van Eerste Aanleg nemen kennis van de hoger beroepen, ingesteld tegen de door de Districtsrechtbanken gewezen vonnissen inzake misdrijven waarvoor een zwaardere straf wordt voorzien dan 6 maanden strafdienst en 2000 fr. boete.

Buiten de bovengenoemde rechtbanken bestaan in Kongo nog 19 krijgsraden en 6 beroepskrijgsraden, bevoegd voor misdrijven begaan door officieren, onderofficieren en soldaten van de weermacht. De rechterlijke macht telt 85 beroepsmagistraten en 68 ambtenaars of agenten van de rechterlijke dienst.

PROF. M. VERSTRAETE

Lit.: Novelles I, Editions Edmond Picard (1932): Ch. De Lannoy, Le pouvoir législatif; A. Gohr, Le pouvoir judiciaire; F. Dellicour, Le droit pénal congolais; L. Pétillon, Des habitants et de leurs droits; Novelles T. 11(1936): A. Gohr-Derriks, Droit civil congolais; Idem, De la compétence judiciaire; Th. Heyse, La propriété immobilière; Novelles T. III (1938) :Ant. Sohier, Droit de procédure du Congo belge; Julien Vanhove, Eléments de droit privé coutumier; Novelles T. IV (1948): Ant. Sohier, Des obligations; Maurice Verstraete en Desoire, Kongolees Burgerlijk Recht, iste dl de Personen en internationaal privaat recht (Bruxelles 1945); Maurice Verstraete, Aperçu de droit civil (Anvers 1946) ; Mineur, Commentaire code pénal congolais (Bruxelles 1946) ; Dufrénois, Précis de droit colonial (Bruxelles 1946-1950).

Arbeid, Sociale instellingen, Vakbeweging.

Het maatschappelijk statuut wordt verschillend opgesteld naar gelang het inlandse of niet-inlandse arbeiders betreft. Die tweevoudigheid spruit voort uit de sociale toestand zelf en heeft niet het minste verband met welk begrip ook van raciale scheiding: aan bijzondere toestanden van behoeften en bekwaamheid zijn en moeten bijzondere plichten en rechten worden aangepast.

WETGEVING OP DE ARBEID VOOR NIET-INLANDSE ARBEIDERS VAN KONGO EN RUANDA—URUNDI

Het sociale stelsel voor blanke inwoners komt grotendeels overeen met hetgeen in België uitgevaardigd werd en dit om reden dat de meerderheid dezer bevolking Belgisch is, dat de wetgever van Kongo aan de leer van het Belgisch recht gevormd werd en vnl. omdat aan een zelfde staat van ontwikkeling beantwoordt een zelfde zucht naar maatschappelijke zekerheid.

In het kader van de arbeidsvoorzieningen dienen genoemd te worden :

Het decreet op het dienstcontract (25 Juni 1949) inhoudend o.m. bepalingen aangaande de wederzijdse rechten en verplichtingen, de betaalde verlofdagen, de schorsing en de verbreking van het contract, de territoriale rechterlijke bevoegdheid; de verzekering met het oog op het herstel van de schade voortvloeiende uit arbeidsongevallen en beroepsziekten (decreet van 20 Dec. 1945); het regime van de gezinsvergoedingen (decreet van 20 Mrt 1948 en ministerieel besluit van 31 Mrt 1948) ; de verzekering met het oog op de ziekten en invaliditeit (decreet van 25 Oct. 1945 en 29 Mei 1948) ; de reglementering van de werkloosheid (Ord. van 12 Nov. 1940 en 10 Sept. 1943) Î het onderhoud en de repatriëring van de behoeftigen (decreet van 12 Juli 1920. Ord. van 19 Oct. 1921 en van 20 Febr. 1915); de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood (Besluit van de Regent van 23 Apr. 1948) (hier dient opgemerkt te worden dat bij beslissing van de Gouverneur-Generaal inlandse bedienden, die 2/3 van de laagste aan ambtenaren of agenten van de Kolonie toegekende wedde verdienen, van de voordelen van dit decreet kunnen genieten''; op gebied van beroepsorganisatie: de verzoening en scheidsrechterlijke rechtspleging in zake collectieve arbeidsgeschillen (decreet van 27 Juni i944: het verhaal in verzoening en voor de scheidsrechters is vrijwillig; het stakingsrecht mag slechts uitgeoefend worden dan wanneer partijen de verzoenings- en scheidsrechterlijke procedure uitgeput hebben); eindelijk talrijke maatregelen betreffende de veiligheid en de gezondheid van de arbeid, het voorkomen van ongevallen en beroepsziekten die het voorwerp uitmaken van decreten, besluiten en reglementen.

WETGEVING OP DE ARBEID VOOR INLANDSE ARBEIDERS

De bescherming van de inboorlingen, de verbetering van hun morele en stoffelijke toestand zijn de reden van de tussenkomst van de regering en de voortdurende zorg van het Gewestbeheer. Deze beginselen werden meermalen verklaard (zie de Koloniale Keure van 1908, de organieke wet van Ruanda-Urundi van 1925, de Conventie van St Germain-en-Laye (1920), het voogdij-accoord van 13 Dec. 1946). Op sociaal gebied hebben ze aanleiding gegeven tot ontluiking van verschillende rechtsinstellingen die voor sommige beschaafde landen benijdenswaardig zijn.



De vrijheid van de arbeid
is de grondslag van het regiem. Alle inbreuk op dit principe wordt beteugeld terwijl de uitoefening er van zorgvuldig begunstigd en bevorderd is. Het spreekt van zelf dat de slavernij, onder welke vorm ook, volkomen uitgeroeid is. De burgerlijke opeising van werk mag alleen geschieden om redenen van openbaar belang, door de bestuurlijke overheid en binnen de nauwe beperkingen van de ordonnantie van 11 Juni 1940.



Het arbeidscontract
maakt het voorwerp uit van een decreet (16 Mrt 1922) dat van toepassing is op al de verschillende soorten dienstverhuringen tussen inlanders en beschaafde werkgevers: contracten der arbeiders, bedienden en dienstboden. Onder werkgever wordt verstaan niet alleenlijk de niet-inlander doch ook de inlander die andere belastingen betaalt dan de inlandse belasting en onder werknemers, de arbeiders, de leerjongens en de stagiaires; de uitwerking van het decreet strekt zich op verschillende punten uit tot de vrouwen en de kinderen van de arbeider.

De rechten en de verplichtingen van de werknemer en van de werkgever zijn nauwkeurig bepaald en somtijds op gebiedende wijze: het dagloon moet in wettelijke munt worden betaald; het voedsel moet in natura worden verstrekt; vier dagen rust per maand moeten verleend worden, behoorlijke huisvestingen en slaapbenodigdheden moeten ter beschikking van de arbeiders worden gesteld, geneeskundig toezicht voor de aanwerving en gedurende de werktermijn en bij afdanking moet worden uitgeoefend. De aanwerving van werkkrachten is onderworpen aan een streng toezicht en aan het bezit van een speciale vergunning; de dienstvoorwaarden moeten door de Gewestbeheerder goedgekeurd zijn, terwijl de bewaring van het bewijs van het contract en van zijn uitvoering verzekerd zijn door middel van het visum van het contract en het verplichte afleveren van werkboekjes. Een nieuw decreet wordt in studie genomen.



Collectieve arbeidsgeschillen

Een ordonnantie van 6 Apr. 1940 legt de verplichting op alle geschillen die tussen meesters en inlandse arbeiders ontstaan, en die niet van dien aard zijn, door de rechtbanken beslecht te worden, aan de verzoening te onderwerpen. Mocht de verzoening niet kunnen geschieden, dan moet de betwisting voor een scheidsrechtersbank gebracht worden. Beide instanties zijn paritair samengesteld. Nalatigheid het geschil aan deze procedure te onderwerpen, alsook het weigeren de uitgesproken beslissing na te leven, geven aanleiding tot poenale vervolgingen en rechtvaardigen de andere partij tot staking of uitsluiten over te gaan (Wetg. ordonnantie van 20 Jan. 1948 en Ord. 6 Apr. 1946),



Beroepssyndicaten van inlanders

Deze mogen uitsluitend ten doel hebben de bestudering, de bescherming en de uitbreiding van de beroeps- en sociale belangen van hun leden. Deze instellingen moeten zuiver inlands worden samengesteld: de inlanders en de inboorlingen van de aangrenzende streken, die een gezamenlijk beroepsbelang bezitten, mogen er alleen lid van worden. De deelneming van blanken is uitgesloten tenzij in hoedanigheid van raadgever (ten hoogste twee) of van aalmoezenier (ten hoogste een per godsdienst) en onder voorwaarde dat ze hun diensten kosteloos verlenen.

PROF. FERNAND MARQUET

Lit.: A. Voor blanke werknemers. P. Orban et P. de la Croix d’Ogimont, Louage de services au Congo belge, Le contrat d’emploi; J. van Damme, Commentaire du contrat d’emploi, Belg. Col. et Commerce international 1.1 45, 109, 183; C. Brossel, Le décret du 25 juin 1949 sur le contrat d’emploi au Congo belge (Bruxelles 1949) Arbeidsongevallen en beroepsziekten: C. Brossel, Le droit social international du travail pour les territoires non-métropolitains (Doc. jur. col. 1947, pp. 533 et 589); J. van Damme, Les conflits d’application entre les législations sociales belges et coloniales (Doc. jur. col. 1947, p. 603); J. Delaruwière et L. Namêche, La réparation des domages résultant des accidents du travail (Bruxelles 1947), Gezinsvergoeding: J. van Damme, Commentaire du décret du 30 mars 1948 (Doc. jur. col. 1948, p. 347). Verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood: H. van Hasselt., Commentaire de la législation sur l’assurance en vue de la vieillesse et du décès prématuré des employés coloniaux (Doc. jur. col. Bruxelles).

B. Voor inlandse werknemers

Vrijheid van de arbeid. Arbeidscontract: La protection légale du travailleur colonial (Revue économique internationale 1921-1922) ; Be au pin, La réglementation du contrat de travail des travailleurs indigènes. Revue d’hist. des missions (sept. 1939) ; Ch. de Lannoy, Le régime et l’organisation du travail des indigènes au Congo belge (Bibliothèque coloniale internationale, Bruxelles 1929); Van der Èlst, Le contrat de travail au Congo (Institut belge de droit comparé, juill. -sept. 1922) ; Th. Heyse, Le régime du travail au Congo belge (Bruxelles 1924) ; H. Léonard, Le contrat de travail au Congo belge et au Ruanda-Urundi (Novelles, droit colonial); J. M. Jadot, Le travailleur de couleur au Congo (Revue sinère 1931); Le contrat de travail. Décret du 16 mars 1922 annoté d’après les rapports du conseil colonial (Ministère des colonies, Bruxelles); Politique à l’égard de la main-d’œuvre indigène, Société anonyme des Huileries du Congo belge (Bruxelles 1931) ; Ordre de service de l’Union minière relatif aux rapports avec la main-d’œuvre indigène (Voir Revue juridique, Ire année, p. 141); Rapports de la commission pour la protection des indigènes (B.O. 1920), p. 666: conditions d’engagement, salaires, soins médicaux (1911; p. 785, travail des femmes: 1925, p. 200, inspection du travail); Relations entre employeurs et main-d’œuvre indigène (Etapes, Cost. juin 1947); Mottoulle, La politique sociale de l’Union minière du Haut Katanga pour sa main-d’œuvre indigène, I.R.C.B. (1946) ; A-propos du salaire dû aux indigènes (Etapes, Cost. février, avril et août 1947). Beroepsorganisatie: Le compte-rendu du conseil de gouvernement (1947); Pauwels, Le syndicalisme et la colonie (Bruxelles 1946); P. Piron, Solidarité indigène et sécurité sociale (Courrier d’Afrique, 9, 10 et 14 mars 1946) ; Idem, L’évolution du sens social chez les indigènes du Congo (Courrier d’Afrique, 28 mai et 3 juin) ; G. Sand, L’organisation professionnelle indigène (Courrier d’Afrique 2 et 3 septembre 1946; Revue coloniale belge, no 23) ; L’organisation professionnelle indigène (Revue coloniale belge, no 14) ; J. Lagrange, Rapport sur la constitution du conseil d’entreprise à la société Géomines à Manono (Bulletin du Cepsi no 4) ; Rapport de la commission pour l’organisation professionnelle (Bulletin du Cepsi, no 4); Rapport de la commission pour la protection des indigènes (1947); La convention de Genève (1947) concernant le droit d’association et le règlement des conflits de travail dans les territoires non métropolitains ; A. Rubbens, L’action syndicale près des congolais (Zaïre, décembre 1947); G. Sand, Considérations relatives à l’organisation professionnelle indigène (Bulletin des anciens de l’Université coloniale 1947, no 1). Inlandse Coöperaties: F. Vanderlinden, Les coopératives indigènes (Revue Coloniale belge, 15 mai 1949, p. 303); M. Willaert, Finances coopératives (Bull, de l’Ass. des anciens de l’Université coloniale, 1949, no 5, p. 5); M. Gerlache, Note sur la coopérative de Kanzenge (Bulletin du CEPSI 1949, no 8, p. 134).

Erediensten, Missie en Zending.

De vrijheid van godsdienst en de vrije openbare uitoefening van elke eredienst zijn in Belgisch-Kongo gewaarborgd door de Koloniale Keure (art. 5), de Algemene Akte van Berlijn (Hoofdst. I, art. 6) en de Conventie van Saint-Germain-en-Laye d.d. 10 Sept. 1919 (art. 10). De bescherming en de steun, die het koloniaal bestuur aan de missionarissen verleent zonder onderscheid van belijdenis en nationaliteit, verzekeren hun de ruimste vrijheid in de evangelisatie.

Evenals in België is de Staat neutraal in godsdienstig opzicht. Daar de missies echter aanzienlijk bijdragen tot de beschaving van de inboorlingen en tot de verbetering van hun morele en stoffelijke toestand, heeft het bestuur het beschavingswerk van de missies steeds gesteund en haar uitbreiding bevorderd. Aan de missies worden met name de nodige gronden voor haar behoeften kosteloos geschonken.

ROOMS-KATHOLIEKE EREDIENST

De werkzaamheden van de R. K. missies, haar rechten en plichten tegenover de kolonie werden geregeld bij de Conventie van 26 Mei 1906 tussen de Heilige Stoel en de Onafhankelijke Kongostaat. Krachtens deze conventie zijn de missies er toe gehouden, scholen op te richten en aan de inboorlingen landbouw- en vakonderwijs te verstrekken. Zij verbinden er zich eveneens toe, voor de Staat wetenschappelijke en binnen haar bevoegdheid vallende werken te verrichten. Ofschoon de Koloniale Keure geen wedde voor de geestelijken voorziet, genieten sommige priesters die hun bediening in een vaste residentie uitoefenen, een staatssubsidie ter uitvoering van art. 8 van voornoemde conventie.

Een Apostolisch afgevaardigde verblijft sedert 1929 te Leopoldstad en vertegenwoordigt het Vaticaan. De grenzen van de 28 kerkelijke omschrijvingen van Kongo zijn afgebakend door de Heilige Stoel, die eveneens de titularissen (Apostolische Vicarissen en Prefecten) benoemt.

Belgisch-Kongo telde op 1 Jan. 1949 386 missieposten, bediend door 1385 Europese missionarissen en 139 inlandse priesters. Daarbij dienen gevoegd 537 Europese broeders, 227 inlandse broeders, 1662 Europese kloosterzusters en 246 inlandse kloosterzusters. Er werden 2 533 287 inlandse Katholieken, d.i. 22,88 pct van de bevolking, en 628 039 catechumenen geteld.

Behalve aan het lager, normaal, technisch en landbouwonderwijs wijden de missionarissen zich aan verpleging van de zieken, strijd tegen de besmettelijke en inheemse ziekten, raadplegingen voor zuigelingen en talrijke sociale werken.

PROTESTANTSE EREDIENSTEN

De diverse Protestantse belijdenissen in Kongo (Baptisten, Methodisten, Presbyterianen enz.) worden vertegenwoordigd door zendelingen, die tot Engelse, Amerikaanse en Skandinavische gemeenschappen behoren. De twee uit België afkomstige Protestantse zendingen worden bediend door de Zevende-Dagsadventisten en het Leger des Heils. De betrekkingen tussen de zendingen en het koloniaal bestuur worden verzekerd door de secretaris-generaal van de Belgische Protestantse missie, die namens al de Protestantse missies bij het Gouvernement optreedt. Te Leopoldstad is een vast secretariaat, de „Protestantse Raad van Kongo”, gevestigd. In 1949 telde men 1116 zendelingen en 622 inlandse predikanten. Zij houden zich bezig met evangelisatie, opvoeding, sociale en medische vorming. Op 1 Jan. 1949 telde men 526 376 Protestantse inlanders, d.i. 4,75 pct van de bevolking, en 248 150 catechumenen.

Evenals de R.K. missies genieten de Protestantse belijdenissen het regime van de erkende verenigingen (decreet van 28 Dec. 1888); zij kunnen dus rechtspersoonlijkheid verkrijgen ten einde het beheer van hun goederen te vergemakkelijken.

Sedert Aug. 1948 kunnen de vreemde missiegenootschappen individueel conventies sluiten met het Gouvernement-Generaal van Belgisch-Kongo, en zulks met terugwerkende kracht van r Jan. 1948 af, met het oog op het vrij gesubsidieerd onderwijs voor inlanders. Dezelfde procedure wordt toegepast bij de hernieuwing van de conventies, die met de nationale missies werden gesloten.

PROF. N. LAUDE

Lit.: Jaarlijkse Statistieken der Katholieke Missies in Belgisch Kongo en Ruanda-Urundi (Leopoldstad 1939); bulletins en tijdschriften als Grands Lacs (Witte Paters), Bulletin des Missions (Benedictijnen), Aequatoria, Missiën van Scheut, Servir, La Revue Protestante Belge, Congo Mission News (Protestantse Raad van Kongo), L’Evangile en Afrique; Cartografische en Geodetische Dienst van Belgisch-Kongo: een kaart van de Katholieke missie-expansie; een kaart van de Protestantse missie-expansie (1947) J D. Fr. De Meeus et D. R. Steenberghen, Les missions religieuses au Congo belge (Anvers 1947); Th. Heyse, Associations religieuses au Congo belge et au Ruanda-Urundi (Bruxelles 1948); J. van Wing et V. Goemé, Annuaire des missions catholiques au Congo belge et au Ruanda-Urundi (Bruxelles 1949); A. Michiels en N. Laude, Onze Kolonie (Antwerpen 1950).

DE ISLAM IN BELGISCH-KONGO

De verspreiding van de Islam in het Afrikaanse binnenland heeft een aanvang genomen tijdens de vorige eeuw. De periode van de veroveringen van de grote NegerMoslems en van de Madhisten-beweging gaat van 1750 tot 1900. In 1900 werden de Arabieren met de wapens teruggedreven, maar velen bleven in het land achter en vormden een aantal volgelingen.

De meest gearabiseerden komen voor in de belangrijke centra, waar men tevens een aantal Aziaten aantreft.

De regionale verspreiding van de Islamieten in Belgisch-Kongo beperkt zich tot de gebieden in het Oosten van de kolonie. In de oostelijke streken, ten Oosten van de middaglijn van Stanleystad en ten Noorden van Kabalo, naar het Tanganjika Meer toe, leven er ca 200 000, waarvan 40 000 rond Kasongo, 40 000 aan de Stanley Falls en 20 000 te Kirundu en omgeving. Twee andere belangrijke Mohammedaanse centra in deze streken zijn Albertstad en Baraka, beide gelegen op de westelijke oever van het Tanganjika Meer.

In West-Maniema bevinden er zich eveneens belangrijke groepen. Een golf van Mohammedaanse propaganda is sedert het einde van Wereldoorlog II in die oostelijke streken voelbaar.

Te Leopoldstad zijn ca 350 Muzelmannen, meest Engelse of Franse onderdanen van West-Afrika.

De Belgische overheid toont zich inschikkelijk voor haar Mohammedaanse onderdanen en heeft te hunnen overstaan tot hiertoe een tegemoetkomende politiek toegepast. Het decreet van 5 Apr. 1950 verklaart van rechtswege nietig om het even welk nieuw polygamisch huwelijk en verbiedt voortaan het verblijf van polygamen in de nabijheid van Europese centra,

PROF. M. VERSTRAETE

Lit.: A. Castelein, L’islamisme (Revue Générale III 1897); J. Tanghe, Le Swahili, langue de grande expansion (Bulletin de séances, I.R.C.B., XV 1944); J. Comhaire, Les Musulmans (Léopoldville 1948); Léon Anciaux, Le problème musulman dans l’Afrique (1949); M. Raux, Pénétration musulmane dans 1’Est Africain, Grands Lacs 15, 12146; G. Letellier, De Zwarte Islam, III, 1949, Mohammedaanse mentaliteit, in: Nieuw Afrika, Missietijdschrift der Witte Paters; De landen van de Islam, id. XII (1949); Ch. Monheim, Het Muzulmans gevaar in Kongo, id. XII (1949); Lavorenne, Onze broeders de Muzulmannen, id. XII (1949); Ulrix, De Islamitische broederschappen, id. XII (1949).

Talen.

De Koloniale Keure huldigt, evenals de Belgische Grondwet die op liberale grondslag berust, het vrijheidsbeginsel. Art. 3 luidt als volgt: „Het gebruik der talen is vrij. Het zal door decreten geregeld worden ten einde de rechten der Belgen en der Kongolezen te waarborgen en alleen voor de handelingen der openbare Overheid en voor de gerechtszaken. De Belgen zullen ten opzichte van het taalregime gelijke waarborgen genieten als in België. Decreten zullen te dien einde uitgevaardigd worden binnen de vijf jaar die de afkondiging van de huidige wet zullen volgen”.

Het is eigenlijk de tegenhanger van het overeenkomstig art. 23 van de Belgische Grondwet. In private betrekkingen is het gebruik der talen volledig vrij.

Voor de regeringsdaden en gerechtszaken is er nog geen regeling van algemene aard getroffen. Er wordt slechts sporadisch gewag gemaakt van het Nederlands, nl. in het laatste voorschrift van art. 3 der Koloniale Keure, hetwelk bepaalt dat al de decreten in de twee nationale talen moeten afgekondigd worden, in het binnenreglement van de Koloniale Raad en in de besluiten van de Regent betreffende het oprichten van de Regeringsraad en van de Provinciale Raden.

In het bestuur zijn de twee landstalen in beginsel op dezelfde voet geplaatst, alhoewel in de regel de voorkeur aan het Frans wordt gegeven.

In gerechtszaken wordt uitsluitend Frans gebruikt.

PROF. M. VERSTRAETE

TALEN DER INLANDERS

In Belgisch-Kongo worden Bantoetalen, Soedantalen en Nilotische talen gesproken. Alle behoren tot de familie van de negertalen. Het merendeel van de Kongolese talen maakt deel uit van de groep der Bantoetalen en bepaaldelijk de Westbantoese groep. Naar raming bedraagt hun aantal ca 40. Niet alle Kongolese talen zijn gecodificeerd. Slechts een beperkt aantal werd aan een wetenschappelijk onderzoek onderworpen. De belangrijkste zijn het Kikongo (Neder-Kongo), het Kiloeba (Kasai en Katanga) en het Nkoendo-Mongo (Midden-Kongo).

Hoewel zich tot nog toe geen enkel dialect of streektaal tot omgangs- en cultuurtaal heeft ontwikkeld, mag gezegd worden dat het Kikongo en het Kiloeba omgangstalen-in-wording zijn. Ze beschikken over zuiver literaire werken.

Boven de dialecten hebben zich verscheiden verkeerstalen ontwikkeld, nl. het Bangala, met het Ngala, het dialect van Nieuw-Antwerpen, als basis. Het wordt gesproken langs de Kongostroom van Stanleystad tot Leopoldstad, in een gedeelte van het Oebangi-district en in Uele; het Kingwana, een vervorming van het Kiswahili, gebruikt in het oostelijk gedeelte van de Kolonie, tot aan de Lomani; het Kitoeba, met het Kikongo als basis, in Neder-Kongo en Kwango en het Tshiloeba, in Kasai en Katanga.

In het N. van Belgisch-Kongo grenzen de Bantoetalen aan de Soedantalen; de belangrijkste in Belgisch-Kongo gesproken Soedantalen zijn het Zonde, Mangbetoe, Ngbandi en Ngbaka. Ook in dit taalgebied heeft zich een verkeerstaal ontwikkeld, nl. het Sango.

In de noordoosthoek van de Kolonie worden het Loer (Nilotisch) en het Bari (Nilo-Hamietisch) gesproken.

PROF. J. TANGHE

Lit.: W. H. Stapleton, Comparative Handb. of Congo Languages (Yakusu 1903); F. Starr, A Bibl. of Congo Languages (Chicago 1908); A. A. Johnston, A Comparative Study of the Bantu and Semi-Bantu Languages (2 dln, Oxford 1919 en 1922); A. Burssens, Het Probleem der Kongolese niet-Bantoetalen (met taalgrenskaart, in Kongo Overzee, I, 1934); K. E. Laman, Dictionnaire Kikongo-Frangais (Bruxelles 1936); G. Hulstaert, Praktische Grammatika van het Lonkundo (Antwerpen 1938); A. Burssens, Tonologische schets van het Tshiluba (Antwerpen 1939), L. B. De Boeck, Premières applications de la Géographie Linguistique aux langues Bantoues (Bruxelles 1942); C. M. Doke, Bantu, Modern Grammatical, Phonetical and Lexicographical Studies since 1860 (London 1945); M. Van Nes te, Alur-Woordenboek (Bouchout 1946); G. Van Bulck, Les Recherches scientifiques au Congo beige (Bruxelles 1948); M. A. Bryan, Distribution of the Nilotic and Nilo-Hamitic Languages of Africa; A. N. Tucker, Linguistic Analysis (LondoD - Oxford 1948); L. B. De Boeck, Taalkunde en Talenkwestie in Belgisch-Kongo (Brussel 1949); Tijdschriften: Congo (Brussel 1920-1940); Kongo-Overzee (Antwerpen 1934); Zaïre (Brussel 1947); Aequatoria (Cocquilhatstad 1937)

Onderwijs.

Onmiddellijk na Wereldoorlog I onderwierp het koloniaal gouvernement de principes van de organisatie van het onderwijs voor het eerst aan een herziening. Het streefde er naar, de programma’s en de methodes zoveel mogelijk aan de mentaliteit van de inlanders aan te passen, schreef het exclusief gebruik van de taal der inlanders voor het lager onderwijs voor en deed beroep op een ruime medewerking van de R. K. missies.

Het verlangen naar onderwijs bij de zwarte jeugd en de noodzakelijkheid om de openbare diensten en de private ondernemingen van de nodige duizenden hulpkrachten te voorzien brachten de overheid er toe, naast lagere scholen die voor de massa bestemd zijn, talrijke scholen voor candidaat-klerken, normaal- en ambachtsscholen op te richten. Daarenboven kwamen er andere middelbare scholen bij, die van de Geneeskundige Dienst, van de Landbouwdienst en de Weermacht afhingen. Aan de andere kant bestonden er landhuishoudkundige scholen en scholen voor gezondheidsmonitrices, eveneens van de middelbare graad.

Wereldoorlog II versnelde aanmerkelijk het rhythme van de evolutie van de bewoners van Centraal-Afrika. Het onderwijs dient zich aan de vereisten van de huidige tijd aan te passen door een tegelijk voorzichtige en vooruitstrevende politiek. Daar ligt de rechtvaardiging van de nieuwe oriëntering, die het gouvernement van Kongo in 1948 aan het onderwijs in Kongo en Ruanda-Urundi heeft gegeven. De organisatie omvat drie rubrieken: het algemeen onderwijs, het beroepsonderwijs en het onderwijs voor meisjes.

Het lager onderwijs beperkt zich tot het voorbereiden van toekomstige landbouwers en ambachtslieden. Het wordt aan ca 50 pct van de jeugd verstrekt. Er bestaat geen schoolplicht.

Na de lagere klassen komen de practische leergangen voor de vorming van de jongelieden, die vooral in de gewoonterechtelijke milieu’s werkzaam zijn: gewone werklieden, klerken bij de inheemse omschrijvingen, monitoren bij de landelijke scholen.

Het middelbaar onderwijs omvat voortaan, naast scholen voor klerken en scholen voor onderwijzers, een nieuwe soort instellingen: speciale of algemene scholen van de middelbare graad. De speciale scholen vormen normalisten bestemd voor het geselecteerd lager onderwijs, meetkundigen-landmeters en personeel van de openbare diensten. De algemene scholen hebben tot doel de klassieke en moderne humaniora te onderwijzen. Na een voorafgaande strenge schifting bereiden zij de candidaten voor het hoger onderwijs voor.



Hoger onderwijs
zal worden verstrekt in twee universitaire colleges in Belgisch-Kongo en één in Ruanda-Urundi.

Het beroepsonderwijs omvat voortaan een zeer gevarieerde schakering, gaande van de werkplaatsen voor leerjongens tot ambachtsscholen. Deze laatste moeten de weg banen voor het hoger technisch onderwijs.

In de huidige sociale stand van de vrouwelijke bevolking in Kongo is het niet mogelijk, en ten andere niet wenselijk, dat een zo ver gevorderd onderwijs voor de meisjes zou worden voorzien als voor de jongens. Derhalve wordt in deze sector het verstrekken van overbodige boekenkennis vermeden. De opleiding is echter gericht op het vormen van echtgenoten en moeders.

De reglementering van 1948 inzake onderwijs geldt in dezelfde mate voor de Christelijke missies, niet alleen, zoals vroeger, voor de nationale maar ook voor de buitenlandse, die zich er toe verbinden, bij een met het gouvernement afgesloten overeenkomst, om zich aan de opvoeding van de zwarten te wijden. De officiële inspecteurs van het onderwijs hebben tot taak controle uit te oefenen op de werking van de scholen en tevens de leraren met raad bij te staan in een geest van oprechte en loyale medewerking.

De grondbeginselen van de organisatie van het onderwijs voor de inboorlingen in de kolonie en in het mandaatgebied kunnen als volgt samengevat worden: het verstrekken aan de massa van een strikt utilitair onderwijs; het vormen van een echte inlandse elite, zowel intellectueel als technisch ; de omvorming van de inlandse samenleving op het sociaal en zedelijk plan, dank zij het inlands onderwijs voor vrouwen; het opbouwen van een typische inlandse beschaving, waarin de Europese wetenschap en techniek de kentrekken van de neger-Afrikaanse cultuur niet uitschakelen.

Het eigenlijke onderwijs speelt een voorname rol in de harmonieuze ontwikkeling van de inlandse samenleving, maar bovendien wordt zijn invloed voortgezet en uitgebreid in de para- en naschoolse activiteit van de kringen der geëvolueerden, de bibliotheken, de sportclubs, de padvindersverenigingen enz., ingericht door het koloniaal gouvernement, de missies en de privé-ondernemingen.

De enkele vóór 1940 opgerichte lagere scholen voor Europese kinderen zijn tijdens de jongste jaren in aantal toegenomen. Naast de door kloosterzusters en kloosterlingen bestuurde colleges en instituten werden sinds 1947 verschillende athenaea opgericht. De officiële en vrije onderwijsinrichtingen volgen het Belgisch leerplan. De bevolking neemt steeds toe en bedroeg 6878 leerlingen (jongens en meisjes) op 1 Jan. 195° Dank zij transportfaciliteiten en studiebeurzen kunnen blanke kinderen, wier ouders ver van een schoolcentrum gevestigd zijn, evengoed hun studies voortzetten als de kinderen uit de steden.

PROF. J. VANHOVE

Lit.: Institut Colonial International, l’Enseignement aux Indigènes, Sessions de 1908 - 1910 - 1931 (Bruxelles) ; M. Halewijck de Heusch, La Charte Coloniale (Bruxelles 1910); Th. Jesse Jones, Education in Africa, Rapport Commission du Phelps Stokes Fund 1920-1921 (New York); Organisation de l’Enseignement libre au Congo belge et au Ruanda-Urundi avec le concours des Sociétés de Missions Nationales (1929); A. de Kat Angelino, Le Problème Colonial (La Haye 1932); Orde Brown, The African Labourer (London 1933); J. Maze, La Collaboration Scolaire des Gouvernements Coloniaux et des Missions (Alger 933) j Organisation de l’Enseignement libre, Imprimerie du Gouvernement Général (1938) ; Annuaire des Missions Protestantes au Congo belge (Léopoldville 1946); Organisation de l’Enseignement libre subsidié pour indigènes avec le concours des sociétés de missions chrétiennes, Imprimerie du Gouvernement Général (Léopoldville 1948) ; A. Charton, Position actuelle de l’Enseignement dans les pays faisant l’objet des études de l’INCIDI (Bruxelles 1949) ; Comptes rendus des Semaines de Missiologie de Louvain (Louvain) ; Congrès Colonial National, Comptes rendus des séances (Bruxelles) ; H. J owitt, Principles of Education for African Teachers (London) ; Ouvrages et manuels scolaires-voir collection à la Bibliothèque du Ministère des Colonies, Bruxelles - au siège de l’UNESCO (Paris) ; D. Westermann, The Place and Function of the Vemacular in African Education, International Review of Missions (London 1925) ; Idem, The Standardization of African Languages, Oversea Education (London 1934); L. Schmitz, l’Enseignement - Les Novelles-Droit Colonial, Tome II (1936); J. S. J. van Wing, La formation d’une élite noire au Congo belge (Bruxelles 1946) ; Idem, Humanisme chrétien africain, Lumen vitae (1949); Idem et V. S. J. Geemé, Annuaire des Missions Catholiques au Congo belge et au Ruanda-Urundi (1949) ; J. van Hove, Orientations nouvelles de l’Enseignement pour les indigènes en Afrique belge, Semaine coloniale universitaire d’Anvers (avril 1949); Rapports annuels sur l’Administration de la Colonie du Congo belge présentés aux Chambres législatives (Bruxelles) ; Rapports annuels sur l’Administration du Ruanda-Urundi présentés par le Gouvernement belge au Conseil de la Société des Nations et au Conseil de Tutelle relevant de l’Organisation des Nations Unies (Bruxelles) ; Revues Congo, Zaïre, Revue Coloniale Belge, passim; M. Wrong, Africa and the Making of Books, International Commission on Christian Literature (London).

Pers

Artikel 2 van de Koloniale Keure erkent de meeste vrijheden die door de Belgische Grondwet gewaarborgd worden. De vrijheid der pers wordt echter niet uitdrukkelijk voorzien. Indien de Koloniale Keure haar niet kennelijk beoogt, beduidt zulks hoegenaamd niet dat ze stelselmatig wordt geweigerd. De wetgever heeft alleen aan de koloniale overheid het recht willen voorbehouden haar, indien nodig, te regelen. Dit voorbehoud werd noodzakelijk geacht voor een jong land, waar vijandige elementen de instellingen kunnen ondermijnen.

De pers wordt gereglementeerd door de ordonnantie van de Gouverneur-Generaal van 5 Mrt 1922, goedgekeurd door het decreet van 6 Aug. 1922 (Ambt.blad, blz. 788).

In Kongo en in Ruanda-Urundi worden 61 voor de inlanders bestemde tijdschriften uitgegeven.

Indien men aan dit cijfer de 67 voor de niet-inlanders bestemde dagbladen, tijdschriften, illustraties en vakbladen toevoegt, komt men op dit ogenblik tot 128 Kongolese publicaties.

Te Leopoldstad verschijnen de dagbladen: l’Avenir colonial belge (hoofdredacteur Arthur Brenez, links), Le Courtier d’Afrique (hoofdopsteller Jambers, rechts); te Elisabethstad: L’Echo du Katanga (Albert Decoster, socialist) en te Stanleystad: Echo de Start. Als Nederlandse publicaties vermelden wij: de weekbladen De Week (hoofdred. Lamste), Kongo-Post dat te Elisabethstad wordt uitgegeven, en het literaire maandschrift Band dat te Leopoldstad verschijnt.

PROF. M. VERSTRAETE

Lit.: M. Halewijck de Heusch, La Charte Coloniale, T. I, no 30; Maurice Verstraete, Over openbare en staatsburgerlijke rechten in Kongo, Kongo-Overzee, XV, 1949, 2; Gal Goebel, La presse coloniale belge et son évolution, Revue Coloniale Belge, 1 Dec. 1949, no 100, blz. 766; L. Guébels, Etude sur les procés de presse au Congo belge, Droit et Jurisprudence, Katanga, 1e année, p. 210-246; Lijst der tijdschriften waarvan de invoer verboden werd, zie Codes et Lois du Congo beige, V°, Presse.

Radio-omroep.

a. Voor Europeanen

Naast Radio Belgisch-Kongo, gesticht bij het uitbreken van Wereldoorlog II in 1940, voor binnenlandse uitzendingen verzekerd door de post van 7,5 kw te Leopoldstad, en de Belgische Nationale Radio Omroep, waarvan de uitzendingen dank zij het station van 50 kw, opgericht in 1942 te Leopoldstad, de verst afgelegen landen bereiken, zijn er ook enkele kleine private posten (Leopoldstad en Elisabethstad).

b. Voor inlanders

Het Gouvernement, bewust van de rol van de radio als opvoedings- en beschavingsmiddel, heeft een ruim programma opgebouwd voor de uitbreiding van de radio-omroep voor de inlandse bevolking. Dit programma is uiteengezet in het Tienjarenplan voor de economische en sociale ontwikkeling van Belgisch-Kongo (1949-1958). Het zal zich ontwikkelen in vier phasen, die eerst de uitzending van een nationaal programma uit Leopoldstad voorzien en daarna van provinciale programma’s door posten, opgericht in de hoofdplaatsen der provincies, terwijl de omroep zal verzekerd zijn door ontvangtoestellen met luidsprekers, „public address” genoemd, opgericht om te beginnen in de voornaamste plaatsen en daarna in een honderdtal minder belangrijke inlandse plaatsen, hetgeen nochtans de radio-omroep ten huize (dezgn. radiodistributie) niet uitsluit.

De uitvoering van dit programma heeft een aanvang genomen. De post van Radio Belgisch Kongo te Leopoldstad zendt dagelijks een nationaal program uit van 17 uur 30 G.M.T. tot 18 uur 30 G.M.T.

Begin 1950 bedroeg het aantal ontvangtoestellen met luidsprekers reeds 28, waarvan 17 ter beschikking van de openbare macht; 6 installaties waren toen in opbouw en 17 besteld om opgericht te worden gedurende het jaar 1950.

PROF. IR DE BAECKER

Kunst.

Reeds in de 16de eeuw is er sprake van de kunsten en ambachten, die langs de benedenloop van de Kongostroom werden beoefend. In het eerste boek over het Koninkrijk Kongo, door Filippo Pigafetta geschreven naar het verhaal van de Portugese zeevaarder Eduard Lopez, en waarvan de opdracht van 1591 dagtekent, wordt reeds met nadruk gewezen op de zin voor het decoratieve, dat de inboorlingen van deze streek eigen is.

Lopez beschrijft hun fijne wapens, bogen en bijlen en vermeldt ,,de ongelofelijke nijverheid van de inboorlingen, die allerlei stoffen in de aard van onze zijdestoffen voortbrengt”. Met dit laatste werden ongetwijfeld bedoeld de prachtige weefsels, die verzamelaars uit alle werelddelen kennen onder de benaming ,,Kasaifluweel”, waarvan het borduurwerk vervaardigd wordt door de Ba-Showba vrouwen van het Ba-Kuba ras.

De meeste ontdekkingsreizigers uit de 19de eeuw hebben de aandacht gevestigd op het werk van de smeden, die trouwens meestal als notabelen worden beschouwd. In de streek tussen Sankuru en Kasai heet bijv. een van de op het gebied der kunst meest begaafde stammen Bu-Shonge, d.i. „die van het werpmes”; dit laatste werd lange tijd als het nationale wapen beschouwd. De bijlen van de Maniema waarvan de steel bedekt is met een blad Katangakoper, de staatsielansen van de Boven-Aruwimi, de dolken van de Mangbetu met het gedreven ivoren handvat zijn allemaal voorbeelden van de vaardigheid der zwarten. Dezen kenden trouwens reeds het ijzer, toen het Westen nog in de bronstijd leefde. Op oude Egyptische fresco’s ziet men negerslaven, die blauw metaal als schatting voor de pharao’s brengen.

Het geringste voorwerp uit de brousse vertoont ornamenten, waarvan de kenmerkende motieven verschillen naargelang de stam. Men treft er een hele symboliek aan. Dikwijls is het een grafische stilering van mondeling overgeleverde thema’s. Tot in de geometrische tekeningen op de matten van Beneden-Kongo vindt men spreekwoorden en zegswijzen.

Benevens de kleinere kunst van het smeden, weven, vlechten, van de mandenmakerij, het aardewerk en de houtbewerking bestaat de grote kunst, de Negerkunst, waarvan de plastische durf de blanke kunstenaars sedert 1905 sterk heeft aangegrepen. Zij laat zich vooral gelden in de hout- en de ivoorsculptuur.

Iedereen heeft in de meest moderne studio’s en flats specimina gezien van die Kongolese beeldjes, die men doorgaans fetisjen noemt. Zij verschillen naargelang de streken en de inwoners. Een juistere benaming zou zijn „fetisj-drager”, daar zij de magische substantie (bloed, nagels, haren, enz.) dragen, die er het ritueel of fetisjistisch karakter aan verleent. Het beeldje draagt, in het hoofd geslagen of in de buik gevat, een hoorn van een antilope of een gewoon doosje, die de toverstof bevatten. In tal van beeldjes treft men deze echter niet aan. Dit zijn doorgaans de mooist gebeeldhouwde en de meest artistieke. Zij bestendigen een gedachtenis en idealiseren voorouders, helden, hoofden of moeders van een clan. Een wereldlijke kunst heeft dus deze beelden in het leven geroepen, die in het hout gebeeldhouwd, een ernstige en hiëratische allure vertonen, zoals men die ook bij de Gothische beelden vindt. Het spreekt vanzelf dat de techniek verschilt, daar de aesthetische conventies van de zwarten van de Europese academische conventies afwijken. Daarin ligt juist hun vreemde en verbijsterende bekoring.

Het hoofd is zeer zwaar en niet in verhouding tot het geheel. Dit wijst op het belang, dat de inlander hecht aan het hoofd als zetel van de geestelijke vermogens. De onderste ledematen zijn doorgaans gereduceerd, soms nauwelijks aangeduid.

Alleen op de koningsbeelden van de Bu-Shonge of de Ba-Kuba is de term „portret” toepasselijk. Deze werken, met hun zeldzaam evenwichtig kubisme, stellen de trekken van de afgebeelde persoon in gestileerde lijnen voor, enigszins zoals in de Egyptische kunst; al de aandacht van de kunstenaar gaat daarentegen naar de attributen van het ras: de tatoeëring, de haartooi, de sieraden of de mode, die bij de gemeenschap in gebruik zijn. Aan de hand van deze bijzonderheden kan men een beroemd model identificeren en de herkomst van het beeld vaststellen.

Het voetstuk is versierd met een aanbeeld of met een tam-tam of soms met een kleine vrouwelijke figuur, ter herinnering aan het feit dat de afgebeelde machthebber tijdens zijn regering een slavin heeft bevrijd om er een koningin van te maken. Hoe het ook zij, al deze uitingen van de cultuur van Centraal-Afrika bewaren populaire vormen en overleveringen, die voor het nageslacht niet verloren mogen gaan.

In 1935 heeft het Belgisch ministerie van Koloniën dan ook een Commissie tot bescherming van de inlandse kunsten en ambachten opgericht. Onder de impuls van dit organisme verzamelt het Museum van het Inlandse Leven, te Leopoldstad, de mooiste exemplaren van de productie der verschillende Kongolese provincies op het gebied van kunsten en ambachten. Een verkoopkantoor, dat aan het museum verbonden is, verkoopt uitgezocht inlands werk aan toeristen en liefhebbers. Een decreet van 16 Aug. 1930 voorziet schikkingen ter bescherming van landschappen, monumenten en producten van de Kongolese kunst.

Op het einde van Wereldoorlog II, in 1944, werd het museum te Leopoldstad belast met het inrichten in het Nabije Oosten van koloniale tentoonstellingen, waarin benevens afgewerkte producten en grafische voorstellingen van de door België in Kongo en Ruanda-Urundi verwezenlijkte sociale vooruitgang ook de kunst van de Belgische overzeese gebieden werd tentoongesteld. Van hun kant bevorderen de missionarissen, hiertoe aangemoedigd door de Apostolische afgevaardigde, Mgr Dellepiane, zoveel mogelijk de inheemse kunsten en ambachten.

Vermeldenswaard is ten slotte dat de schilderkunst de zwarten thans zeer aantrekt. Zij gaan hun doeken en aquarellen aan de kolonialen van de Europese centra verkopen; in de hoofdstad van Kongo is er zelfs een soort zwart Montmartre. Een „douanier Rousseau” als de Kongolese schilder Mongita boeit onze aandacht, nu de „fetisjen” hun weg gevonden hebben naar de musea van Europa en Amerika,

PROF. GASTON - DENYS PÉRIER

Lit.: G.-D. Périer, Les Arts populaires du Congo Beige (Bruxelles 1948).

Muziek

De inheemse muziek van Belgisch-Kongo is een vertakking van de Middenafrikaanse negermuziek en maakt deel uit van de primitieve muziek in het algemeen. Ze kenmerkt zich door haar functioneel en statisch karakter. Ze begeleidt steeds een of andere collectieve verrichting, bijv. de dans, het landbouwwerk, het pagaaien, enz. Instrumenten (ook het handgeklap) zowel als zang vervullen een dienende rol; ze regelen het rhythme en wekken het op. Wegens haar functionele aard kan de primitieve negermuziek bijgevolg niet beschouwd worden als een vrije kunst en daar ze een onmisbaar deel vormt van het sociale leven is ze uiteraard een gemeenschapskunst. Als begeleidend element van de dans bij de uitvoering van rituele plechtigheden krijgt ze een magisch-religieuze betekenis. In de inheemse muziek is het rhythme het overheersend element. Het rhythme is bovendien zeer gevarieerd en treedt vooral naar voren in het trommelspel. Hier wordt het polyrhythme regelmatig aangewend.

Opvallend is de beperkte toonomvang van de melodie welke meestal de tritonus niet overschrijdt. Het harmoniseren is een bestanddeel, waardoor de inheemse muziek haar waarde verliest om meer te worden tot een exhibitie en een ontspanning.

Betreffende de toonschaal zijn de meningen uiteenlopend. Volgens sommigen kent de inheemse toonschaal geen halve tonen. Anderen beweren dat de grote zowel als de kleine terts toonaarden wèl voorkomen. Dit schijnt er op te wijzen dat meer dan één toonsysteem in Belgisch-Kongo voorhanden is en de negermuziek onder de invloed van de Europese beschaving thans een evolutiestadium doormaakt. Sedert ettelijke jaren wordt te Gocquilhatstad, te Elisabethstad en te Kabgaye onderwijs in de muziek verstrekt en worden in de missiegemeenschappen inheemse motieven aan de liturgische zangen dienstbaar gemaakt. Onvermijdelijk wijkt de inheemse muziek in de centra voor de Europese muziek, doch in het leven van de inlander blijft ze haar plaats behouden.

PROF. J. TANGHE

Lit.: E. H. von Hornborstel, African Negro-Music (in Africa, Jan. 1928); S. Chauvet, Musique Nègre (Paris 1929); Marius Schneider, Geschichte der Mehrstimmigkeit (Berlin 1934); O. Boone, Les Xylophones du Congo beige (Bruxelles 1936); Br. Bazile, Negermuziek (Montreal 1950). Tijdschriften: Congo (Bruxelles 1920-1940); Kongo-Overzee (Antwerpen 1934); Aequatoria (Cocquilhatstad 1937); Zaïre (Bruxelles 1947).

Geschiedenis

Diego Cao, een van die Portugese zeevaarders die sedert het begin der 15de eeuw de westkusten van Afrika systematisch verkenden — een onderneming, die door Hendrik de Zeevaarder werd gesteund —, ontdekte ca 1482 de monding van de Kongostroom (ook Zaïre genoemd) en richtte er een padrao op met het wapen van zijn vorst. Drie jaren later, tijdens een tweede tocht die hem tot Kaap Cross leidde, voer hij de stroom op tot aan de stroomversnellingen. Daar zag hij zich genoodzaakt terug te keren, doch eerst liet hij in een rots bij de samenvloeiing van de Kongo en de Mpozo het beroemde opschrift aanbrengen, dat zijn ontdekking nog heden vermeldt. De Portugezen poogden in de 16de en in het begin van de 17de eeuw verder het binnenland in te dringen en de inboorlingen tot het Christendom te bekeren, doch ten gevolge van de vijandige houding der laatsten beperkten zij hun werkelijke bezetting tot de monding van de stroom en de kusten van het huidige Angola. Deze bezetting steunde op enkele factorijen of kleine forten en niet op een als kolonie ingericht grondgebied. Het verval van Portugal belette de uitbreiding van deze bezetting, die ten slotte nog slechts de slavenhandel op het oog had en er op gericht was, Amerika van negerslaven te voorzien.

Gedurende verscheidene eeuwen werd de kennis van deze streken door geen enkele nieuwe exploratie verrijkt. Het Kristalgebergte en de stroomversnellingen schenen voor de ontdekkingsreizigers, die van de Atlantische Oceaan kwamen, een onoverkomelijke hinderpaal te zijn. De wetenschappelijke expeditie van kapitein Tuckey, met de steun van de Britse regering uitgerust, voer in 1816 de Kongostroom op, doch niet verder dan even voorbij Isangila, een punt dat niet ver voorbij de plaats lag, die Diego Cio in 1485 bereikt had. De ontdekkingen van het hedendaags gebied van Belgisch-Kongo werden haast uitsluitend gedaan door expedities, die van de oostkust van Afrika vertrokken of de Nijl opvoeren. Maar tot 1876 beperkten zij zich tot de oostelijke en zuidelijke grensgebieden van de huidige kolonie, waarvan het binnenland onbekend bleef. Wij vermelden de ontdekking van het Bangweolomeer, reeds in 1798, door de Portugees Lacerda, die van de Lualaba door zijn landgenoten Monteiro en Gamitto in 1832, die van de Opper-Kasai en de grote meren door de Engelsman Livingstone, van 1840 tot 1873, die van het Tanganjika Meer door de Engelsen Burton en Speke in 1857-58, die van de Uele door de Duitser Schweinfurt in 1870, die van de Lomami en de Kasai door de Engelsman Cameron in 1875.

Beslissend waren de ontdekkingen van Stanley. Na de aandacht op zich te hebben gevestigd, toen hij in 1871 Livingstone te hulp snelde, van wie men geen nieuws meer had, aanvaardde hij een opdracht vanwege twee dagbladen, een expeditie naar het Afrikaanse binnenland te ondernemen. In 1876 in de streek van het Tanganjika Meer aangekomen, zette hij koers naar het W., bereikte de Lualaba, waarvan hij de loop volgde, en bereikte op 9 Aug. 1877 te Boma de monding van de Kongostroom, waarvan de Lualaba slechts de bovenstroom was.

Korte tijd voor deze gebeurtenis werd door Koning Leopold II van België, die voor zijn land steeds aan expansie had gedacht en zich onder de invloed van een zijner vertrouwelingen, Emile Banning, ambtenaar bij het ministerie van Buitenlandse Zaken, sterk voor Afrika interesseerde, in het Paleis te Brussel een conferentie van geografen en politici belegd. Zij leidde tot de oprichting, in Sept. 1876, van een Internationale Afrikaanse Vereniging, die in de eerste plaats een humanitair doel nastreefde, nl. Centraal-Afrika te beschaven en de slavenhandel uit te roeien. Het voorzitterschap van de nieuwe organisatie en van het Centraal Comité werd aan de Koning der Belgen toevertrouwd, en in diverse landen werden nationale comité’s opgericht. Het Belgisch comité, een der meest actieve, rustte niet minder dan vijf expedities uit tussen 1877 en 1882. Uit Zanzibar vertrokken, konden zij echter niet verder dan tot het Tanganjika Meer doordringen wegens de vijandige houding van de Arabische Staten, die de slavernij voorstonden.

Stanley’s ontdekking bracht echter een totale ommekeer teweeg. Leopold II begreep dat hij Centraal-Afrika moest bereiken van het Westen uit. Hij nam onmiddellijk contact op met Stanley, die ten gevolge van de onverschilligheid van de V.S. en Engeland op de voorstellen van de koning inging. Deze richtte in 1878 het Studiecomité voor Opper-Kongo op, waarvan het doel een reeds meer politiek en economisch karakter had, nl. het verwerven ten bate van de Internationale Vereniging van de souvereiniteit over grondgebieden. Stanley scheepte zich in 1879 in en baande zich een weg over het Kristalgebergte naar de Stanley Pool, die hij in 1881 bereikte en waar hij Leopoldstad op de linkeroever stichtte; de rechteroever was reeds in bezit genomen door de Franse ontdekkingsreiziger de Brazza. In 1882 werd het Studiecomité omgevormd tot Internationaal Verbond van Kongo, dat nog uitsluitend van de koning afhing. De nieuwe organisatie, die de directe souvereiniteit over de grondgebieden moest verwerven, rustte naar verschillende zijden expedities uit, naar de Niari-Kwilu, naar de Ubangi. Haar talrijke veroveringen gaven aanleiding tot wrijvingen met Portugal, dat met de steun van Groot-Brittannië zijn historische rechten liet gelden, en met Frankrijk, dat vreesde dat Frans Kongo zou afgesneden worden van de zee. De regering van de V.S. daarentegen, behendig bewerkt door de Amerikaanse generaal H. S. Sanford, een vertrouweling van Koning Leopold II, erkende op 22 Apr. 1884 de vlag van het Internationaal Verbond van Kongo als die van een bevriende regering. Dit gebaar, door Duitsland op 8 Nov. nagevolgd, ontnam aan het Verbond het karakter van particuliere organisatie, dat sommige mogendheden er aan bleven verlenen. Op initiatief van Bismarck werd toen te Berlijn een internationale conferentie belegd om tot een algemeen accoord te komen wat betreft de Afrikaanse kwesties. In deze sfeer, die gunstig was voor diplomatieke besprekingen, verkreeg Leopold II dat het Verbond erkend werd door andere mogendheden en wist hij een regeling tot stand te brengen met Portugal (14 Febr. 1885) en met Frankrijk (5 Febr. 1885) betreffende verzaking van de Niari-Kwilu, de enclave van Kabinda, de linkeroever van de monding van de Kongostroom en betreffende erkenning van een recht van voorkoop ten gunste van Frankrijk. De Algemene Acte van Berlijn (1885) nam acte van de erkenning van het Verbond en stelde de voorlopige theoretische grenzen vast; zij vermeldde eveneens de vrijheid van handel, scheepvaart en verkeer in het neutraal verklaard conventioneel Kongobekken. Een van de belangrijkste bepalingen verklaarde dat geen enkele annexatie geldig was, indien de souvereine mogendheid geen voldoende gezag onderhield om haar rechten te doen erkennen en dat iedere vestiging rechten verleende op het achterland tot aan de grenzen van een naburige invloedszone of van een georganiseerde Staat. Na afloop van de conferentie was het bestaan van de Kongostaat een erkend feit. In Apr. 1885 werd Leopold II er door het Belgisch Parlement toe gemachtigd om de titel aan te nemen van souverein van de Kongostaat en op 29 Mei 1885 vaardigde hij een besluit uit waarbij de nieuwe Staat de Onafhankelijke Kongostaat werd genoemd en hij zichzelf tot souverein verklaarde.

De door de Acte van Berlijn erkende beginselen inzake verwerving van souvereiniteit veroorzaakten in heel Centraal-Afrika een wedloop om de bezetting van het achterland. Wat de Onafhankelijke Staat betreft werd de bezetting, die ca 1892 nagenoeg voltrokken was, na harde strijd in de oostelijke gebieden onder Arabische heerschappij, goedgekeurd door de verdragen van 1885 met Duitsland, van 1887 met Frankrijk, van 1891 met Portugal, van 1894 met Engeland en Frankrijk. Alleen in de richting van de Bahr-el-Ghazal, aan de Nijl, meende Leopold II de grenzen van de Staat te mogen uitbreiden. Deze streek ressorteerde theoretisch onder Egypte, maar was eigenlijk in de macht van de Madhisten sedert de moord op Gordon Pasja te Khartoem, en zij kon derhalve beschouwd worden als een heerloos gebied. De Koning meende dat de Nijl een gunstige uitweg bood aangezien de toegang tot de Atlantische Oceaan zeer beperkt was. Hij kende de wedijver tussen Engeland en Frankrijk om dit gebied — Fasjoda! — en hoopte de neutralisering van het gebied onder de bescherming van België als een compromis te doen aanvaarden door beide partijen, die hij langs diplomatieke weg trachtte te overreden. Ondanks zijn koppigheid en zelfs politieke en militaire successen moest hij ten slotte, ten gevolge van de vijandige houding van Frankrijk en daarna van Engeland, genoegen nemen met een toegang tot het Albertmeer en in 1906 met het tijdelijk bezit van de enclave van Lado, aan de Nijl.

Theoretisch hadden de nieuwe Staat en België niets gemeen met elkaar behalve de persoon van de souverein. Deze blijkbaar broze band werd echter spoedig versterkt. Daar de Acte van Berlijn beschermende rechten of invoerrechten had verboden, bevond de Onafhankelijke Staat zich weldra, ondanks persoonlijke offers van Leopold II, in financiële moeilijkheden, die zijn beschavingswerk bedreigden. België kwam dan ook herhaaldelijk te hulp. De belangrijkste toelage is de in 1890 door het Parlement toegestane lening met het recht voor België om Kongo over te nemen indien het geleende bedrag niet werd terugbetaald op de vastgestelde termijn. Deze overeenkomst versterkte de testamentaire bepalingen van de Koning die reeds in 1889 besloten had Kongo aan België te legateren; nu ontstond daarenboven een formeel recht ten gunste van België. Tijdens de herziening van de Grondwet in 1893 werd art. 1 gewijzigd ten einde het verwerven van koloniën mogelijk te maken. Een eerste ontwerp van overneming, in 1894-’95, werd naar aanleiding van nieuwe financiële moeilijkheden opgemaakt en met de toestemming van de Vorst geformuleerd; het mislukte echter ingevolge de tegenstand van de publieke opinie en de ommekeer van Leopold II, die in de zaak van de Bahr-el-Ghazal gewikkeld was en de vrije hand wenste te behouden. Een tweede ontwerp, door parlementsleden ingediend, werd in 1901 ingetrokken wegens afkeuring door de Koning. Van 1903 af ontstond echter een lastercampagne tegen de Onafhankelijke Staat en de Vorst in het buitenland en vooral in Engeland, dat geprikkeld was door de Kongolese oogmerken op de Bahr-el-Ghazal. Zij vond een zekere weerklank in België, vnl. bij de parlementaire oppositie en bij de zakenlieden die zich benadeeld voelden door het feit dat de Staat zelf de natuurlijke hulpbronnen exploiteerde. Het valt niet te loochenen dat het systeem van de belasting in natura die van de inlanders werd geëist, bij de toepassing door sommige agenten van de Staat aanleiding had gegeven tot misbruiken. De Stichting van het Kroondomein, waarvan de Koning de inkomsten besteedde aan openbare werken in België, was in principe betwistbaar. Een Commissie van Onderzoek werd in 1904 er heen gezonden. Zij maakte uit dat de critiek op de Onafhankelijke Staat grotendeels laster was, doch stelde bepaalde misbruiken vast. Om deze uit te roeien bleek het gewenst dat België Kongo onmiddellijk zou overnemen. Na moeizame onderhandelingen met de Koning, die de Stichting van het Kroondomein te vergeefs poogde te behouden, werd de overneming in 1908 door het Parlement goedgekeurd. Op 15 Nov. 1908 werd Kongo een Belgische kolonie.

Onmiddellijk werd overgegaan tot een reorganisatie van Kongo op grond van een op 18 Oct. 1908 uitgevaardigde Koloniale Keure. Tot 1914 vallen geen belangrijke wijzigingen aan te stippen behalve in 1910 de correctie van de oostelijke grens met Engeland en Frankrijk en de ongerustheid ten gevolge van de Duitse oogmerken, ongerustheid die fel toenam toen Frankrijk in 1911 twee toegangscorridors afstond welke Kongo met Duits Kameroen verbonden,

PROF. DR ALFRED VAN DER ESSEN

Lit.: A. J. Wauters, Histoire politique du Congo belge (Bruxelles 1911) ; F. Masoin, Histoire de l’Etat Indépendant du Congo (2 dln, Namur 1912) ; D. Stanley, Autobiographie de H. M. Stanley (Paris 1911); Buchler, Der Kongostaat Leopolds II., 2 dln (Brüssel 1913); J. Pirenne, Coup d’œil sur l’histoire du Congo (Bruxelles 1921); E. Banning, Mémoires politiques et diplomatiques (Paris - Bruxelles 1927); A. Ihle, Das alte Kônigreich Kongo (Leipzig 1929); L. Franck, Belgisch Congo (Antwerpen 1930); C. Leclere, La formation d’un empire colonial (Bruxelles 1932) ; Ch. Liebrechts, Léopold II, fondateur d’Empire (Bruxelles 1932) ; R. S. Thomson, Fondation de l’Etat Indépendant du Congo (Bruxelles 1932); P. Jentgen, La terre belge du Congo, étude sur l’origine et la formation de la colonie du Congo belge (Bruxelles 1938); C. Monheim, Congo-Bibliographie (Anvers 1942); A. François, Congo, terre d’héroisme (Bruxelles 1943); J. S tengers, La première tentative de reprise du Congo par la Belgique (1894-1895) (Bruxelles 1949); A. Stenmans, La reprise du Congo par la Belgique. Essai d’histoire parlementaire et diplomatique (Bruxelles 1949); A. Michiels en N. Laude, Onze Kolonie (Brussel 1950).

WERELDOORLOG I

In Aug. 1914 vielen de Duitsers de grens van Belgisch-Kongo aan. Overeenkomstig art. 10 van de Algemene Akte van Berlijn wenste België de neutraliteit van zijn kolonie te handhaven, maar het zag zich genoodzaakt zich te verdedigen. Gedurende twee jaren bleef het conflict echter beperkt tot schermutselingen op de grens van Duits Oost-Afrika. Twee Belgische compagnieën werden intussen naar Rhodesia gezonden, op verzoek van de Britse regering, ter verdediging van Abercom, dat door de vijand werd bedreigd. Het oostelijke Duitse gebied werd pas in 1916 veroverd.

Verovering van Kameroen

Ten gevolge van een Duitse aanval op de N.W.-grens van Kongo (24 Sept. 1914) en op verzoek van de Franse regering, deel te nemen aan de veldtocht tegen Kameroen, drongen de Belgische koloniale troepen het vijandelijk gebied binnen en namen deel aan de gevechten bij Ousso, N’Zimu, Mulundu, Lomie, N’Gato, enz. Na een snelle, doch moeilijke opmars trokken de Kongolese troepen op 26 Jan. 1916 samen met het Franse en het Britse leger zegevierend Yaunde, zetel van de Duitse staf van Duits Kameroen, binnen.

De Belgische Veldtocht in Duits Oost-Afrika. Het offensief tegen Ruanda, Urundi en Tanganjika, ofschoon reeds in het begin van 1915 voorbereid, werd eerst in Apr. 1916 uitgevoerd.

De vertraging was te wijten enerzijds aan het verzoek om hulp vanwege de Engelse commandant van Rhodesia, anderzijds aan het steeds uitgestelde algemeen Brits offensief tegen Duits Oost-Afrika.

Het Belgische expeditiekorps, dat bestond uit twee brigades onder het bevel van generaal Tombeur, ging begin Apr. tot de aanval over. Na een lange omweg te hebben gemaakt langs Oeganda om de geduchte Duitse versterkingen van de Sebea te omtrekken, bereikte de noordelijke brigade (kolonel Molitor) op 6 Mei Kigali. De zuidelijke brigade (luit.-kolonel Olsen) trok de Ruzizi over, veroverde Shangugu en bezette Nyanza op 19 Mei. Om aan de omsingeling te ontsnappen gaven de Duitsers hun machtig versterkte linies op de grens prijs en trokken zich terug. Daar de twee brigades hun verbinding niet tot stand konden brengen, werden zij elk met een andere opdracht belast. De noordelijke brigade trok in oostelijke richting op, ten einde het Victoria Meer te bereiken en de aftocht van de Duitse troepen uit Karagwe af te snijden. Het kwam tot een bloedig treffen bij Kato, waar de Belgen er in slaagden, ten koste van zware verliezen, de in aantal sterkere Duitsers uiteen te jagen. Intussen veroverde de zuidelijke brigade Kigoma op 29 Juli; zij was nu meester van het Tanganjika Meer en bezette het eindpunt van de spoorweg, welke zij nu in de richting van Tabora volgde. De noordelijke brigade streed bij St Michaël en Kologwe, de zuidelijke nam de vesting Usoke. in, waarna de beide colonnes in het zicht van Tabora kwamen. Tijdens hevige gevechten namen zij de voornaamste vijandelijke stellingen stormenderhand in. In de avond van 18 Sept. 1916 gaf de hoofdstad van Duits Oost-Afrika zich over. De Belgische troepen achtervolgden de vijand tot bij Sikonge, maar moesten zich weldra terugtrekken om het veroverde gebied aan de Engelsen over te dragen, met uitzondering echter van Ruanda en Urundi.

De Veldtocht 1917-1918

In Apr. 1917 waagden de door de Engelsen omsingelde Duitsers in het Rufiji-bekken een laatste offensief. Zij verbraken het cordon van Britse troepen en naderden Tabora. Toen de toestand kritiek werd, deed de Britse regering een beroep op de Belgische koloniale troepen: deze sloegen de Duitsers terug naar het O. en namen hun commandant, Hauptmann Wintgens, gevangen. De 9de Oct. 1917 trok een Belgische colonne Mahenge, de laatste door de vijand bezette districthoofdplaats, binnen, terwijl andere bataljons, ontscheept te Kilwa, een haven aan de Indische Oceaan, in zuidelijke richting gingen en de Duitsers verplichtten de wijk te nemen naar Mozambique. In Duits Oost-Afrika bleef slechts één groep over, onder het bevel van generaal von Lettow-Vorbeck. Aan zijn lot overgelaten, stak laatstgenoemde met zijn manschappen de grens over en zwierf een jaar lang in Mozambique, het Z. van Tanganjika en Rhodesia, tot hij zich op 11 Nov. 1918 aan de overheden van Abercorn overgaf.

PROF. N. LAUDE

Lit.: Ch. Stienon, La Campagne Anglo-Belge de l’Afrique Oriëntale Allemande (Paris 1917); A. Cayen, La Guerre en Afrique et l’Effort Colonial Bekge (Bruxelles 1919); Von Lettow-Vorbeck, Meine Erinnerungen aus Ostafrika (Leipzig 1920); P. Daye, Trois ans de victoires belges en Afrique (Bruxelles 1920); A. Cayen, Tabora, nos victoires d’Afrique (1914-1917) (Bruxelles 1921); O. Louwers, La campagne africaine de la Belgique et ses résultats politiques (Bruxelles 1921); Ministerie van Landsverdediging, Les Campagnes Coloniales Belges 1914-1918, 3 dln (Brussel 1927, 1929» 1932); L. Habran, Le Congo Beige dans la guerre mondiale (Bruxelles 1929); N. Laude, La conquête de Tabora par les troupes belges (Grands Lacs 1939) ,Belgische Office: De strijd in Kameroen en in Oost-Afrika (Den Haag); F. Dellicour, La conquête du Ruanda-Urundi (Bruxelles 1935).

WERELDOORLOG II

Toen het Belgische leger zich op 28 Mei 1940 genoodzaakt zag te capituleren voor de Duitse overmacht, besloot de Gouverneur Generaal van Belgisch-Kongo, Pierre Ryckmans, de strijd aan de zijde der Geallieerden voort te zetten en de Belgische regering te Londen nam de reorganisatie van de militaire krachten buiten België ter hand.

Begin 1941 werd de Weermacht in Kongo onder het bevel van generaal Er mens geplaatst; zij telde 18 000 manschappen, waarvan 2/, onder het bevel van generaal-majoor Gilliaert de N.O. grens bewaakte.

Terwijl omstreeks die tijd twee Indische divisies Erythrea veroverden en twee Zuidafrikaanse divisies het Z.O. van Ethiopië aanvielen en Addis Abeba innamen, verlieten de Belgische koloniale troepen Kongo om de strijd aan te binden met de Italiaanse legers, die zich na hun verschillende nederlagen ten Z. van de Blauwe Nijl hadden geconcentreerd. Uit Faradje vertrokken, bereikten de Kongolese troepen Malakal, in het centrum van Anglo-Egyptisch Soedan, deels langs de Nijl en deels per auto of te voet. Zij werden vervolgens naar Asosa gezonden, dat zij op 11 Mrt 1941 veroverden, na het 1600 m hoge Ethiopische bergmassief onder een helse hitte te hebben beklommen. Zij legden toen 900 km af en vielen Gambela aan, dat de Italianen op 23 Mrt 1941 opgaven. Na de bloedige gevechten van 15 en 24 Apr. aan de Bortai en van 9 Juni bij Mogi ging de Weermacht over tot de aanval op Saio, dat op 3 Juli 1941 werd ingenomen. De overgave van Saio betekende het einde van de Ethiopische veldtocht: generaal Gazzera capituleerde met al de Italiaanse strijdkrachten van de Galla-Sidamo, waarvan de getalsterkte bijna viermaal zo groot was als die der geallieerde troepen.

In Juli 1942 werd een expeditiekorps van ca 10 000 manschappen naar Nigeria gezonden, waar het ter beschikking werd gesteld van het West African Command om er deel te nemen aan de verdediging van West-Afrika. Na de Anglo-Amerikaanse ontscheping in Afrika werd begin 1943 besloten het Kongolese expeditiekorps naar Egypte over te brengen. Het gros van de troepen werd ingescheept, terwijl de vervoercolonne, bestaande uit ruim 1000 voertuigen, over de smalle paden van Frans Equatoriaal Afrika trok en over Fort Lamy, El-Fasher en Khartoem Caïro bereikte. De afstand van 6000 km werd in minder dan twee maanden afgelegd. Aldus kon de Weermacht met haar volledige uitrusting plaatsnemen aan de zijde van de legers van het Midden-Oosten. Dit bleek echter niet nodig, en de Belgische koloniale troepen werden voorlopig ingezet om opdrachten achter het front te vervullen. Toen het in Aug. 1944 bleek dat het War Office de Belgische strijdkrachten op het Europese vasteland niet kon aanwenden werden zij naar Kongo teruggezonden.

De oorlogsinspanning van Belgisch-Kongo bestond niet alleen uit de militaire deelneming aan de oorlog. Het is bekend dat Kongo een belangrijke hulp aan de Geallieerden verleende door het leveren, tijdens de hele duur der vijandelijkheden, van een aanzienlijke hoeveelheid voor de oorlogvoering onmisbare grondstoffen. De productie van rubber, tin, olie, textiel, enz. werd ontzaglijk opgevoerd en stelde de Geallieerden in staat het hoofd te bieden aan een economische toestand, die ingevolge het verlies van de koloniën in het Verre Oosten ten zeerste precair was geworden.

Ten slotte dient te worden vermeld dat Kongo de Engelsen hulp verleende door het zenden (einde 1940) van een volledig uitgerust veldhospitaal, dat met al zijn personeel de grootste diensten bewees in Ethiopië, Brits Somaliland, Madagascar, Ceylon en Birma.

PROF. N. LAUDE

Lit.: Gilliaert, La Campagne belge à Abyssinie (Bruxelles 1946); R. Werbrouck, La Campagne des Troupes coloniales belges en Abyssinie; Bulletin Militaire, De Nigérie en Egypte (Léopoldville 1947); P. Ryckmans, L’Effort du Congo belge, Paris, Le Monde Français Illustré (1945); D. Denuit, Congo, Kampioen van het oorlogvoerend België (Brussel 1945) ; W. Ford, Belgian Africa’s Total War (London z. j.); J. A. Go ris, Belgium in Bondage (Antwerpen 1946); J. Bruis, Vers les hauts plateaux d’Abyssinie (Louvain 1946) ; A. De Vleeschauwer, De Belgische Koloniale Politiek (Londen 1944); A. Wauters, The Belgian Congo, Reservoir of the Allies (London 1942).

< >