(dierkunde), noemt men een voortlopende reeks prenten, d.z. indruksels van tenen, klauwen, hoeven, eeltkussens, zwemvliezen enz., die vnl. door zoogdieren en vogels in een plastische bodem (spoorsneeuw, modder, vochtig zand, enz.) worden aangebracht. Voor een ervaren spoorzoeker is het mogelijk hieraan niet alleen de wijze van voortbeweging (draf, galop enz.,) af te lezen, maar ook het geslacht, de leeftijd, de snelheid, of het dier een prooi droeg e.d.
De snelheid kan bijv. worden afgeleid uit de diepte, de onderlinge afstand en de plaatsing der prenten. Hoef- en roofdieren zetten bij gewone gang hun achterpoten ongeveer in de prenten der voorpoten; in galop schieten de achterpoten over de prenten der voorpoten. Bij de knaagdieren vindt dit laatste steeds plaats.Lit.: H. Stephainsky, Spurschnee (Leipzig 1930); J. S. R. Chard, British Animal Tracks (London 1936); E. Teuwsen, Fährten und Spuren (Neudamm 1936); H.
Scheibenpflug, Fährten und Spuren am Wanderweg (Berlin - Lichterfelde 1938); K. Brandt, Fährten- und Spurenkunde (Berlin 1939); A. B. Wigman, In het wild levende zoogdieren (Naarden 1942); G. F. Mason, Animal Tracks (1943); M.
A. IJsseling en A. Scheygrond, De zoogdieren van Nederland (Zutfen 1950); Idem, Wat is dat voor een dier? (Zutfen 1952).