Baron (Arnhem 7 Sept. 1782 - Maastricht 29 Mrt 1839), werd in 1807 kapitein bij de garde van koning Lodewijk, in 1809 commandant van Delfzijl, in 1813 commandant van een regiment tirailleurs van de keizerlijke garde. De veldtocht van dat jaar maakte hij mee, werd tot kolonel bevorderd en ontving het ridderkruis van het Legioen van Eer.
Eerst eind Febr. 1814 uit de Franse dienst ontslagen, benoemde de Nederlandse regering hem tot kolonel-inspecteur van de infanterie, het volgend jaar werd hij generaal-majoor. De Militaire Willemsorde 3de klasse ontving hij in 1815. Van 17 Sept. 1830 tot zijn dood was hij commandant van het 5de Groot Militair Commando, dat Maastricht tot hoofdkwartier had. Hier onderscheidde hij zich door de krachtige en beleidvolle wijze waarop hij tijdens de Belgische opstand onder de moeilijkste omstandigheden het Nederlands gezag wist te handhaven, terwijl de gehele verdere provincie in Belgische handen was. Het behoud van Maastricht voor Nederland is hieraan voor een niet gering deel te danken. Een gedenkteken siert zijn graf in een van de voormalige bolwerken van de vesting.