Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Infanterie

betekenis & definitie

of voetvolk maakte vanouds de kern der legers uit en is de oorspronkelijke vorm waarin deze zich voordoen. De oudste afbeeldingen van gewapend voetvolk zijn afkomstig uit Mesopotamië en dagtekenen van ca 3000 jaar v.

Chr. Hier reeds vinden wij het onderscheid tussen zware en lichte infanterie: eerstgenoemde met helm, schild en een of andere vorm van kuras, laatstgenoemde onbeschermd en met werpspies of pijl en boog bewapend. Hoofdbewapening was de 2 a 3 m lange lans; daarnaast het korte zwaard en dolk. Boog en slinger vereisten bijzondere oefening en werden veelal door speciale korpsen gevoerd: vanouds beroemd zijn de Kretensische boogschutters en Balearische slingeraars.Bij de Grieken en Romeinen was de zware infanterie, die, bij algemene dienstplicht, de gewapende vrije burgerij vertegenwoordigde, het hoofdwapen. De gewone slagorde der Griekse zwaargewapenden was de phalanx, d.i. een aaneengesloten linie van 8 tot 12 man diep. Een wijziging onderging zij eerst in de Griekse nadagen onder Epaminondas, die de zgn. schuine slagorde invoerde, bestaande in het terughouden van één vleugel en het vormen van een diepe stootmassa op de andere (slag bij Leuctra, 371 v. Chr.). De veel grotere Romeinse legers streden op drie linies, elk bestaande uit een reeks van met de tegenwoordige compagnieën overeenkomende afdelingen (manipels), welke bij de opmars tussenruimte onderhielden, hetgeen een soepele verplaatsing in alle terreinen waarborgde. Naast helm, borstkuras en schild droegen de Romeinen het pilum, een korte speer, tevens werpspies, welke op de kortste afstand werd geworpen, waarna met het korte zwaard de beslissing werd bevochten.

Met het verval der eens zo fiere legioenen maakte de bewapening voor een lichtere plaats, en naderde de strijdwijze die der Germanen, wier legers men een met speren bewapende landstorm kan noemen. Tevens wint de cavalerie aan betekenis, totdat zij, tijdens de vroege Middeleeuwen, de infanterie als hoofdwapen geheel verdringt; het voetvolk, uit het gevolg der ridders, onvrijen en dorpelingen bestaande, neemt de plaats in der lichtgewapenden in de Oudheid.

In de 14de eeuw krijgt, met de groei der steden en de opkomst der huurtroepen, het voetvolk nieuwe betekenis (slag bij Kortrijk, 1302). Hierbij treden vooral de Zwitsers, na hen de Duitse Landsknechten en ten slotte de Spanjaarden op de voorgrond. Van deze laatsten is het woord infanterie afkomstig (infante — knaap, knecht). De meer algemene invoering der vuurwapenen in de 16de eeuw maakt een scheiding noodzakelijk tussen de geharnaste piekeniers ener- en de schutters, later ook musketiers, anderzijds, waarbij eerstgenoemden, de „dubbelsoldeniers”, de weerstandbiedende kern, tevens de stootkracht, de ongeharnaste schutters de omlijsting vormen. Het geweervuur treedt meer op de voorgrond, sedert men door exercitie leert, een onafgebroken gelederenvuur te onderhouden. Hiermee gepaard gaat de invoering der ondiepe of lineaire slagorde, die een groot rendement van het aantal schutters waarborgde.

Tot beide hervormingen hebben Maurits en Willem Lodewijk de stoot gegeven. Eerst de invoering van de bajonet (begin 18de eeuw) maakte de piek overbodig, te meer waar in dezelfde tijd het vuursteengeweer de vuursnelheid zeer deed toenemen. In de 18de eeuw (Frederik de Grote) is het pelotonsvuur de gewone strijdwijze der linie-infanterie. De grenadiers, oorspronkelijk handgranaatwerpers, worden in deze tijd tot keurtroepen der infanterie. De revolutietijd doet naast de linie- de lichte infanterie, welke het tiraillerend gevecht voert ( jagers en voltigeurs), weder op de voorgrond komen. Een algehele omwenteling in de tactiek bracht in de loop der 19de eeuw de invoering van moderne snelvurende wapenen.

De gesloten formaties maakten voor meer geopende plaats; deze voor de zgn. verspreide orde van ijle tirailleurlinies. Het liggend vuren, het gebruik van de grond als dekkingsmiddel, het invoeren der terreinkleur voor de uniformen, het rookzwakke buskruit, dit alles maakte, dat het slagveld een geheel ander aanzien verkreeg dan vanouds. De bewapening onderging een totale wijziging. Was reeds in het begin der 20ste eeuw de zware mitrailleur ingevoerd. Wereldoorlog I bracht daarnaast de lichte mitrailleur, de handgranaat, en verschillende typen van bommen- en granaatwerpers, benevens het lichte, zgn. infanteriegeschut, en voor speciale doeleinden de vlammenwerper. In plaats van de tirailleurlinies kwam het vechten in groepen van 10 tot 15 man. De in de 17de eeuw verdwenen helm werd weer algemeen gedragen. Veel meer dan voorheen was de infanterie bij de aanval aangewezen op steun van artillerie.

Het moeilijk probleem der samenwerking tussen beide wapens gaf het aanzijn aan de tank tot begeleidende vuursteun. Sedert Wereldoorlog II speelt ook het voorbereidend luchtbombardement een belangrijke, somtijds beslissende rol. De verdediging hiertegen maakte weer de indeling van anti-tankgeschut en licht luchtdoelgeschut noodzakelijk. In de behoefte, ook in beweging te kunnen vuren, voorziet de algemeen ingevoerde pistoolmitrailleur. Bij dit alles speelt het geweer, vroeger het enige wapen, nog slechts een bijkomstige rol. Het is duidelijk, dat niet alleen de indeling en bevelvoering veel ingewikkelder en moeilijker werd dan voorheen, doch ook, dat het gehele wapen een veel meer technische inslag kreeg. In de behoefte aan snellere verplaatsing voorzagen oudtijds regimenten dragonders en bereden infanterie, later wielrijders-, vóór en in Wereldoorlog II werd op grote schaal gebruik gemaakt van gemotoriseerde infanterieregimenten, o.a. als onderdeel van pantserdivisies. Ondanks de zo veranderde omstandigheden is de infanterie nog steeds het enige wapen, dat in elk terrein en onder alle omstandigheden kan optreden, en dat terrein kan veroveren, bezetten en verdedigen, zij het ook met steun van andere wapens.

Zij wordt dan ook nog steeds als het hoofdwapen, de „koningin van het slagveld”, beschouwd. De infanterie lijdt in de oorlog de zwaarste verliezen, en draagt het leeuwendeel aan vermoeienis en ontbering. Aan haar worden lichamelijk en geestelijk de hoogste eisen gesteld.

LUIT.-KOL. DR. J. W. WIJN.

< >