De diamantindustrie wordt uitgeoefend te Amsterdam (1400 werklieden), België (15.000), Parijs en St Claude (450), Duitsland (naar schatting 1600), Londen (300), New York (2000), Zuid-Afrika (250), Israël (4000), Martapoera op Borneo (700), terwijl er verder nog slijpers zijn in Genua, Praag, Chicago, Montreal en in Zweden, Australië en India.
Te Amsterdam wordt de diamantnijverheid sinds het einde der 16de eeuw uitgeoefend; zij was daarheen overgebracht door werklieden uit Antwerpen, waar zij vóór dien gebloeid had, doch in constructie. Het poeder, bij deze bewerking verkregen, wordt opgevangen en later bij het slijpen en zagen gebezigd. Bij het slijpen van heel of kloofsel gaat de steen het eerst naar de versteller. Deze heeft bij zich een aantal doppen, zijnde koperen bakjes, gevuld met soldeersel, dat de versteller conisch opmaakt. Deze doppen worden op een Bunsense gasvlam verhit, totdat het soldeersel kneedbaar wordt. Dan drukt de versteller de steen in de top van de kegel, het plekje vrij latend, waarop een ruit of facet geslepen moet worden. De dop wordt dan afgekoeld en aan de slijper overgegeven. Deze zit voor een werktafel, molen genaamd, waarin een ijzeren schijf met een snelheid van 2500 toeren per minuut draait. De schijvenschuurder heeft daarop een groot aantal ondiepe inkervingen zodanig aangebracht, dat de middelpuntvliedende kracht voldoende geneutraliseerd wordt om te beletten, dat een mengsel van diamantpoeder en olijfolie, door de slijper op de schijf gebracht, er af geslingerd wordt. De slijper bevestigt nu de dop in een op pootjes staande klemtang, zo, dat het te slijpen plekje de schijf raakt; zo nodig bezwaart hij de tang met ijzeren gewichten. Is de plek geslepen, dan geeft hij de dop aan zijn assistent terug, die de steen verstelt, zó, dat het volgende te slijpen plekje bloot komt. Aldus gaat het voort, tot de steen afgeslepen is, d.w.z. 58 facetten heeft bij de brillant-, of 24 bij de roosvorm. De facetten moeten alle van een bepaalde relatieve grootte zijn en mathematisch juist ten opzichte van elkander zijn aangebracht. Is dit niet het geval, dan is de lichtbreking niet volkomen en schittert de steen niet of niet voldoende. Voor het slijpen van zaagwerk worden sinds enige jaren verschillende mechanische doppen gebezigd, niet alleen opdat daardoor de arbeid van de versteller overbodig wordt gemaakt, hetgeen wel een verlaging der productiekosten met zich brengt, maar ook omdat door de hogere eisen die aan het fabrikaat gesteld worden, de slijper een beter overzicht van de te slijpen steen verkrijgt.
Voor elk der beide hoofdvormen, brillant en roos, zijn dus snijders, verstellers en slijpers nodig. Behalve deze hoofdvormen heeft men nog veel zgn. fantasie-modellen, als pendeloques, marquises, navettes, baguettes, châtons, crescents, triangels, éméraudes, carrés, lozenges, briollettes enz., die echter slechts in geringe hoeveelheden worden gemaakt.
Amsterdam is specialiteit in fijn fabricaat en in kleine stenen. Men heeft het daar tot zulk een perfectie gebracht, dat brillanten geslepen worden van 100 per karaat (1 karaat = 200 mg), even volmaakt van bewerking als stenen van 100 karaat per stuk. Bovendien worden ook de allergrootste stenen te Amsterdam bewerkt. Alle beroemde stenen van buitengewone afmetingen zijn te Amsterdam gekloofd en geslepen.
Antwerpen heeft zich toegelegd op het slijpen van alle kwaliteiten, grootten en vormen. De plattelandsindustrie bepaalt zich tot de verwerking van het ordinaire goed.
De uitvoer geschiedt hoofdzakelijk naar de V.S., voor het overige naar verschillende Europese landen, alsmede naar Azië en de Zuidamerikaanse republieken. New York werkt uitsluitend voor binnenlands gebruik. In de Jura wordt zo goed als uitsluitend gewerkt voor rekening van Amsterdamse, Antwerpse en Engelse juweliers. Londen werkt gedeeltelijk voor binnenlands gebruik, maar voert ook een geringe hoeveelheid van eigen productie uit naar de V.S. Te Martapoera, op Bomeo, wordt het aldaar gevonden inferieure diamant voor rekening van Arabieren bewerkt en verkocht in Indonesië, de Straits, Siam enz.
DR HENRI POLAK ♰ , P. VAN MUIJDEN
Lit.: Jacobs en Chatrian, Le diamant (Paris 1884); Denekamp, Die Amsterdamer Diamantindustrie (Heidelberg 1895); Vervoort, De diamant, zijne eigenschappen en zijne bewerking (Antwerpen 1906); Leviticus (met medewerking van Henri Polak), Geïllustreerde encyclopaedie der diamantnijverheid (Haarlem 1908); Polak, De invloed van den oorlog op de diamantindustrie (Amsterdam 1917); Jansen, Begrippen over diamantkunde en diamantbewerking (Antwerpen 1926); K. Chepler, L’industrie diamantaire, in: Société belge de banque (1932).