(de naam komt van een Indiaanse (Algonkin) uitdrukking die „wilde uien” of „wild knoflook” betekende, welke plant daar veel groeide) is een stad in Cook County, Illinois (V.S.), de op een na grootste stad van de Unie, met een oppervlakte van 4550 km2 en een bevolking van (1940) 3396808 zielen (Groot Chicago 4499 126), waaronder 25 pct niet in Amerika geborenen.
De welhaast ongelofelijke opkomst van Chicago is begrijpelijk door de geografische ligging van de stad.
Bestond Chicago ca 1830 nog uit een gering aantal houten huizen, de grote bloei van de stad zette in met de ontsluiting van, eerst het Midden Westen, later het Verre Westen, en als gevolg hiervan het opkomen van de handel tussen Oost en West. Van het fenomenale tempo dezer ontwikkeling getuigt het feit, dat de bevolking van Chicago binnen 50 jaar van 4470 (1840) tot 1 100000 zielen in 1890 toenam, ondanks de grote brand van 1871, die 2/3 van de toen nog uit houten huizen bestaande stad vernielde. Gedurende deze jaren werd Chicago het grootste spoorwegknooppunt ter wereld (32 hoofdlijnen); alle O.-W. lopende lijnen in de noordelijke, dicht bevolkte helft der V.S. moeten hier, door het Michigan-meer, elkaar ontmoeten.
Chicago ligt zowel in het hart van de grote maïszone (Corn Belt) als tussen de rijkste ijzererts- en kolengebieden der Unie, met voortreffelijke waterverbindingen (£ Amerika, V.S. van, delfstoffen). De stad is dan ook het middelpunt van de wereldgraanhandel, waarvan de grote graanbeurzen, talloze opslagplaatsen en silo’s een welsprekend getuigenis afleggen. Chicago heeft ruim 11000 fabrieken met een zeer gevarieerde industriële productie, zowel op het gebied van kapitaal- als van consumptiegoederen (machines, landbouwwerktuigen, spoorwegmateriaal, vliegtuigen, meubelen, handschoenen, orgels en piano’s, mijnbouwmachines en tapijten). De stad is een van de belangrijkste ijzer- en staalmarkten der V.S., het grootste centrum van de nationale en internationale veehandel en als gevolg hiervan speelt Chicago een zeer belangrijke rol bij de levensmiddelenvoorziening van de Unie en, tegenwoordig zeker, van de wereld (grote slachterijen en vleesconservenfabrieken, de „packing houses” met hun „stock yards”, alsmede bereiding van graanproducten op grote schaal).
De „packingindustry” levert ook een grote verscheidenheid van bijproducten (kunstmest etc.). De ijzer- en staalfabrieken zijn vooral te Gary geconcentreerd. Whiting, evenals Gary deel van Groot-Chicago, is de zetel van vele petroleumraffinaderijen. De jaarlijkse goederenomzet in de haven beloopt ca 13 mill.ton.
De stad is voorts een steeds drukker wordend knooppunt van het nationale Amerikaanse luchtverkeer. Onder invloed van de geweldige nijverheid en handel heeft de stad zich eveneens als financieel centrum ontwikkeld.
Chicago heeft een viertal universiteiten en een technische hogeschool; hiervan hebben in het bijzonder de University of Chicago (1943/1946 14500 studenten, 870 academische docenten) en de Northwestern University in het iets noordelijk gelegen Evanston (1945/1946 8900 studenten, 1144 academische docenten) bekendheid verworven. De stad heeft belangrijke musea, o.a. het Field Museum en het Art lnstitute.
Stedebouwkundig zomin als architectonisch bieden stadsbeeld en de verschillende dominerende gebouwen in Chicago veel aantrekkelijks; Chicago is de zetel van een R.K. kardinaal-aartsbisschop en bezit tal van kloosters. Chicago heeft een in de zomer heet, in de winter koud en veranderlijk klimaat en draagt de bijnaam „Windy City” (Winderige Stad) niet ten onrechte. Toch maakt de bries van het meer de zomers hier draaglijker dan elders in het Midden Westen.
De buitengewoon snelle industriële ontwikkeling van Chicago, de sterke immigrantenstroom, de talrijke Negerbevolking, in de „Black Belt” geconcentreerd en de daaruit voortvloeiende ongewenste toestanden op velerlei gebied (snel wisselend aspect der stadswijken, door functieverandering hiervan, sloppenvorming, economische en politieke wantoestanden) hebben o.a. de criminaliteit in ongunstige zin beïnvloed (gangsterwezen); men mag echter de hoop koesteren, dat de voortschrijdende sanering en toenemende sociale bemoeienis een verbetering in dit opzicht teweeg zullen brengen.
PROF. DR A. N. J.
DEN HOLLANDER
Lit.: J. Paul Goode, The Geographic Background of Ch. (Univ. of Chic. Press 1926); E. Seeger, Die Gesch. einer Wunderstadt (Chic. 1892); Ch.
Smith, Ch., a Portrait (N.Y. 1931); E. L. Masters, The Story of Ch. (N.Y. 1933); B. L.
Pierce, History of Ch. (2 dln, N.Y. 1937-1940); G. Hutton, Midwest at Noon (Univ. of Chic. Press 1946); Ch. E.
Merriam, Ch., a more intimate view of urban politics (N.Y. 1929); H. W. Zorbaugh, The Gold Coast and the Slum (Univ. of Chic. Press 1929); G.
S. Perry, Cities of America (N.Y. 1947).