Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

DELFSHAVEN

betekenis & definitie

vroeger een afzonderlijke gemeente in de provincie Zuidholland, is thans een onderdeel van de stad Rotterdam. Langs de oude havens aan het einde van de Delfshavensche Schie een zeer omvangrijke en gevarieerde industrie, w.o. vooral scheepsbouw (z Rotterdam).

Delfshaven ontstond, doordat Delft begreep, dat het overvleugeld zou worden door Schiedam en vooral Rotterdam sinds dit laatste een goede verbinding bezat met de Schie (1358). Daarom wist Delft van de ruwaard Albrecht verlof te krijgen een eigen uitgang van de Schie te graven, die enige jaren later tot stand kwam (1400): van Overschie af werd een kanaal gegraven naar de Albrechtskolk aan de Maas en daar ontstond nu Delfshaven, als onderdeel van de stad Delft. Snel bloeide de haven op en daarmee bleef Delft een belangrijke handelsplaats, maar in 1488 verwoestten de Hoeksen na inneming het stadje en in de daarop volgende tijd kwam het niet meer tot grote bloei, omdat Delft niet toestond, dat het een eigen economisch leven kreeg: de industrie moest in Delft blijven, de handel er aan Delft ondergeschikt zijn, het bouwen van te veel huizen werd er tegengegaan, hoewel Philips de Goede de rechten van Delfshaven uitbreidde en de mogelijkheid gaf zijn haven te vergroten. In 1572 werd Delfshaven veroverd door de Geuzen, daarna hernomen door de Spanjaarden, maar weer ontruimd toen Bossu Holland verliet.

In de 17de eeuw had Delfshaven een werf, wegens de Oostindische handel van Delft en veel scheepvaart (Piet Hein werd er geboren), maar meer en meer werd het overvleugeld door Rotterdam. In 1795 scheidde het zich af van Delft, in 1802-1810 was het daarvan weer een deel, in 1810 werd het met Schoonderloo een aparte gemeente en bleef dit tot 1890, toen het met Rotterdam werd verenigd, waartoe het reeds in 1841 het verzoek had gedaan.

< >