Anabaptist (Gent of Brugge 1501 - Bazel 25 Aug. 1556), was glasschilder te Delft (zijn werk is verloren), rederijker en criticus van de gebruiken van de Kerk. Om het verspreiden van reformatorische „libellen” werd hij voor drie jaar gebannen, waarom hij naar Friesland uitweek, waar hij tot de Dopers overging.
Teruggekeerd naar Holland werd David Jorisz. in 1534 door Obbe Philipsz. tot oudste te Delft aangesteld. Hij mengde zich niet in het Munsterse drama, bracht veeleer een verzoening tot stand tussen de Munstersen en de Melchiorieten op het Wederdopersconvent te Bocholt in 1536; hij werd leider der zgn. Batenburgers. Zijn onmiskenbare welsprekendheid steeg hem naar het hoofd, zodat hij zich profeet en de Messias zelf waande, doch zijn dromen en visioenen kenmerkten zich door vérgaande zinnelijkheid. Deze komt ook uit in Twonder Boeck, waarvan de bezorger Jurjen Ketel in 1544 te Deventer het slachtoffer werd: hij moest het met de dood bekopen. David Jorisz. verdwijnt, na zwerftochten door Groningen en OostFriesland, enige jaren geheel uit het oog van de historie om onverwacht onder de persoon van de patricisch levende Johan van Brugge, heer van Binningen, te Bazel, voor een ieder volkomen onbekend, voor de dag te komen.
Hij leefde, naar men vermoedt, in bigamie. Zijn schoonzoon Nicolaas Blesdijk is een van degenen geweest, die dit dubbele leven niet langer verdragen kon en tot de onthulling van het geheim iets heeft bijgedragen. Na zijn dood is David Jorisz. toen gevonnist en is zijn lijk verbrand (1559). Fantastisch was zijn leven en zijn denken, extatische profetieën boeiden zijn volgelingen, maar wie hem doorzagen, bestreden, en niet alleen om zijn anti-trinitarisch dogmatisch standpunt, zijn bedrieglijke leer. De Davidjoristen vonden, vooral na de scherpe plakkaten van 1539, bij honderden de dood, zonder dat de sekte daardoor uitgeroeid werd. Menno Simons noemt hen valse broeders.
Met de andere Dopers hebben zij het leken-Christendom gemeen, de roeping tot wedergeboorte, de heiliging van de inwendige mens en zijn vernieuwing, die God geniet buiten Kerk en Bijbel om. Door Hendrik Niclaes en zijn Huis der Liefde kwamen denkbeelden, aan het Davidjorisme sterk verwant, ook naar Engeland, waar zij vooral onder de Ranters, door George Fox bestreden, voortleefden.PROF. DR J. N. BAKHUIZEN VAN DEN BRINK
Bibl.: Twonder Boeck (Deventer, gedr. d. Dirk van den Borne 1542, herdr. met fictief jaar 1551, in werkelijkheid 1883/’84 d. Dierck Mullem te Vianen, zie Het Boek XXV, 1938/39, p. 66 en XXVI, i94o/’42, p. 165 e.v.); Een geestelyck liedl-boecxken (alleen uitg. bekend ca 1610?, bevat liederen uit 1529-’36, herdr. d. G. G. Hoogerwerff in: Liederen van Groot-Nederland nr 212-233, Utrecht 1930); Christelijcke Sendt-brieven (3 boecken, gedr. 1611, bevat ca 1100 brieven 1539-56); verder ruim 250 kleinere geschriften, o.a. gedrukt ca 1540 (Deventer, bij Albert Paffraet), doch merendeels bewaard in uitg. ca 1585 (Vianen?) en I6O8-26 (Gouda?), onvolledig opgesomd bij A. v. d.
Linde, D. J. bibliografie (’s-Gravenhage 1867).
Lit.: F. Nippold, D. J. v. Delft, in: Zeitschr. f. d. hist. Theologie, XXXII, XXXIV, XXXVIII (1863-68, grondige studie); R. H.
Bainton, D. J., Wiedertäufer u. Kämpfer für Toleranz (Leipzig 1937, poging tot rehabilitatie), vgl. J. Lindeboom, Stiefkinderen v. h. Christendom (1929) en W.
J. Kühler, Gesch. d. Ned. Doopsgezinden (1932). Over D. J. als kunstenaar: H.
Koegler, Einiges über D. J. als Künstler, in: Jahresberichten d. öffentl. Kunstsamml. Basel (i928-3o); Idem, in: Indicateur d’antiquités suisses (1934); G. McN. Rushford, in: Walpole Soc.
XXV (i936/37); F. Thöne, in: Old Masterdrawings, XIII (i938-39); G. J. Hoogewerff, De N. Ned. schilderkunst, III (1939).