Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

DAJAK

betekenis & definitie

(zie ook Daya) is de naam, waarmee men de volksstammen in het binnenland van Borneo aanduidt. Het is een verzamelnaam dus voor stammen, die onderling in zeer veel opzichten verschillen.

De herkomst van de term is onzeker; hij wordt echter in het algemeen door degenen die er mee worden aangeduid als scheldwoord aangevoeld. Dajak, zo voelt men, is een term om de onbeschaafde binnenlander te onderscheiden van de beschaafde Maleier aan de kust. De Dajaks duiden zichzelf aan naar de rivier of landstreek waar zij wonen.Waar de Dajaks onderling zozeer verschillen heeft de wetenschap behoefte hen in groepen te onderscheiden, die naar hun cultuur een zekere homogeniteit bezitten. Bij de verschillende Dajakkenners bestaat er intussen in dit opzicht nog al wat verschil van mening.

Tot elk der op het kaartje aangegeven groepen behoren telkens tientallen van stammen, die zich dan weer in enkele ondergroepen laten verdelen. Hier is sprake van de Kenja-Bahau-Kajangroep en elk van deze termen geeft een ondergroep van zeer vele kleinere stammen aan. Deze stammen zijn de eigenlijke functionele eenheden, al kan worden gezegd dat zelfs de stamband op Borneo weinig krachtig is en dat de belangstelling van vele Dajaks niet buiten die voor de dorpsgenoten uitgaat. Het behoeft ook wel nauwelijks gezegd, dat daar, waar de onderscheiden hoofdgroepen elkaar raakten, zij elkanders cultuur beïnvloedden en zich ook mengden, zodat het niet altijd mogelijk is om een bepaalde stam met zekerheid hetzij bij de ene, hetzij bij de andere onder te brengen.

Zo stieten de Kenja-BahauKajan in het N. op de Moeroets en in het Z. op de Ot-Danoem en in beide grensgebieden vond menging plaats. Tot de stammengroep der Ot-Danoem (ook wel Oeloe Air genoemd) behoren de in de literatuur vaak vermelde Ngadjoe-, Maanjan-, Lawangan- en Doesoen-Dajaks, van wie vooral de eersten goed werden bestudeerd. De Iban-Dajaks worden zeer vaak Zee-Dajaks genoemd, terwijl dan de Klemantan-Dajaks met de naam Land-Dajaks worden aangeduid. Eén naam die in de literatuur telkens als een eigensoortige grotere groep wordt genoemd, komt op de kaart niet voor, het is die van de Poenan-Dajaks.

Het is met deze groep wonderlijk gesteld. Door sommigen wordt het bestaan van deze Poenan-Dajaks als eigen groep eenvoudig ontkend en inderdaad schijnt er reden te zijn dit te doen. Met Poenan-Dajaks zouden volgens deze mening slechts economisch achterlijke, verzamelende en jagende nomaden worden verstaan, die in een systematiek van de Borneose binnenland-stammen niet apart dienen te worden vermeld, omdat zij als een onderdeel van andere stammen moeten worden beschouwd.

Het hoofdmiddel van bestaan van de Dajaks is de landbouw en het belangrijkste gewas is de rijst. Daarnaast worden ook maïs en knolgewassen verbouwd, terwijl sago eveneens als voedsel genuttigd wordt. Bananen en andere vruchten worden in kleine hoeveelheden geteeld of gewonnen. Door het vellen van bomen en het verbranden van het onderhout worden de velden gereed gemaakt.

De ploeg is bij de Dajaks bijna overal onbekend. Wanneer het veld is afgebrand maken mannen met een pootstok gaten in de grond terwijl de vrouwen in ieder gat een viertal rijstkorrels leggen. Dan komt in de tijd waarin de rijst opschiet en rijpt de zorg voor het veld. Het onkruid moet regelmatig en zorgvuldig worden gewied, hetgeen door de vrouwen geschiedt, terwijl de mannen het gewas tegen vogels en ander gedierte beschermen.

Is de rijst rijp, dan wordt geoogst met het ook elders in Indonesië bekende rijstmesje (ani-ani). Is hetzelfde veld gedurende enkele jaren gebruikt, dan is de grond uitgeput en zal men elders velden moeten aanleggen.

De woningen van de Dajaks verschillen bij de onderscheiden stammen in vorm en grootte. Toch komen zij nog wel zoveel overeen dat enkele algemene opmerkingen kunnen worden gemaakt. Het is een rechthoekige paalwoning, waarvan de vloer 1 -5 m boven de begane grond ligt. Vaak zijn zij zeer groot, zo groot zelfs dat een veertigtal gezinnen in één huis te zamen woont.

Een dorp kan zo uit één enkel huis bestaan. Een dergelijke woning bestaat uit een rij van naast elkaar gelegen vertrekjes voor de gezinnen met daar voorlangs een gang. Deze gang wordt aan de andere zijde begrensd door een open veranda. Dit alles gaat onder het zware dak schuil.

In ieder van de gezinsafdelingen is een open haardvuur, terwijl een deel van het dak daar kan worden opgelicht, zodat de daardoor ontstane opening voor raam en rookgat dienen kan. De veranda heeft ook een of meer vuurplaatsen. Hier wordt overdag allerlei huishoudelijk werk gedaan, terwijl de huwbare maar niet gehuwde jongelingschap en eventuele mannelijke gasten hier slapen. De vliering boven de veranda is door een ladder bereikbaar; daar slapen de jonge dochteren en wordt de padi bewaard.

Het spreekt wel vanzelf dat een samenwonen in dergelijke huizen weinig hygiënisch is. De kamertjes zijn van rook doortrokken en in de balken hangt een dikke roetaanslag.

Alle afval komt door de reten van de vloer onder het huis terecht. Bovendien is in een dergelijke woning gezinsintimiteit onmogelijk, hetgeen een slechte invloed heeft op de gezinsband. De binding tussen man en vrouw is in de Dajakse gemeenschap vaak veel minder krachtig dan die, welke beide echtgenoten ieder ten opzichte van de eigen verwanten gevoelen. Het huwelijk dat in de regel matrilokaal is, brengt met zich mee dat de echtgenote degene is, die eigenlijk in het huis behoort, terwijl haar man voor deze huisgemeenschap veel meer de vreemde is.

Het aantal echtscheidingen is dan ook legio en welhaast iedere man en vrouw is gedurende zijn leven met meer dan een huwelijkspartner verbonden.

Waar de gezinsintimiteit ontbreekt en de band tussen de echtgenoten slap is, heeft dit nadelige gevolgen voor de opvoeding van de kinderen. Iedere reisbeschrijver weet te vertellen van een ontbreken van bijna iedere tucht, waardoor de verwende kinderen ware huistyrannen zijn. Ook is een snel verouderen van de jeugd een gevolg er van. Van alles horen zij bespreken en maken zij mee en worden zó snel wereldwijs.

Ook het sexuele leven begint zeer vroeg met als gevolg weer een vroegtijdige uitputting. Voorechtelijk sexueel verkeer is regel, maar vooral de meisjes huwen reeds vroeg. Polygamie is uitzondering. Alleen de hoofden hebben meer dan een vrouw.

Wij vermeldden echter reeds dat het aantal echtscheidingen vaak zeer groot is. Evenals overal op de wereld vinden wij dat bepaalde sexuele verhoudingen niet worden getolereerd (incest of bloedschande) en althans niet de sociale status van huwelijk kunnen krijgen. De positie van de vrouw is zeker niet ongunstig te noemen. Zij heeft in allerlei opzichten gelijke rechten als de man.

Man en vrouw vullen elkaar aan en komen te zamen op voor het onderhoud van het gezin. Typisch vrouwenwerk is het weven en de er mee gepaard gaande doekversiering. De Dajakse ikat-doeken behoren tot de schoonste van Indonesië. Ook het vlechtwerk is goeddeels vrouwenwerk.

Allerlei huishoudelijke gebruiksartikelen als manden, hoeden, matten, worden gevlochten uit plantaardig materiaal dat de omgeving levert. Tot het mannenwerk behoort het smeden van het typisch Dajakse zwaard (mandau) en het snijden van de prachtige hertshoornen gevesten. Deze arbeid is geen allemanswerk. De ornamentiek van de Dajaks, die bij genoemde doekversiering, bij de gevesten, de dakvormen, de schildering en het houtsnijwerk der doodkisten, enz. gevonden wordt, is wel uiterst merkwaardig.

Er is aanleiding om hierbij aan Chinese invloed te denken, maar ook veel oudere en voor een groot deel van het pacifisch gebied typische ornamentale figuren zijn hier terug te vinden. Als afweerwapen is het schild bekend, dat met een monsterkop beschilderd en met mensenhaar versierd af …(tekst ontbreekt).

< >