Nederlands componist (Stadskanaal 7 Febr. 1870 - Amsterdam 18 Sept. 1939), studeerde van 1887 tot 1890 aan het conservatorium te Leipzig, o.m. bij Reinecke, Paul en Rust. Na een aantal jaren in Groningen als leraar en koordirigent gewerkt te hebben, werd hij in 1897 violist, weldra repetitor en tweede dirigent van de Nederlandsche Opera te Amsterdam.
In 1905 bereisde hij als dirigent van een trekkend operagezelschap Noord-Amerika. In Nederland teruggekeerd aanvaardde hij (in 1909) de benoeming tot tweede dirigent van bet Concertgebouworkest, welke functie hij tot 1931 vervulde.Composities: Opera’s: De blinde van Castel Cuillé, Fritjof, William Ratcliff en Het Eerekruis, tooneelmuziek bij Vondel’s Lucifer; Orkest: 7 symphonieën (sommige met een bijnaam als II Rembrandt-, VI De Amsterdamsche- en VII Zuiderzee-symphonic"), de veel gespeelde Ciaconna Gotica, 5 suites,een rhapsodie, een Divertimento, een vioolconcert, een celloconcert, een concertino voor trompet, pauken en orkest, werken voor harmonieorkest; kamermuziek: sextet, strijkkwartet, vioolsonate, cellosonate; koorwerken; liederen en pianomuziek.
Lit.: C. Backers, Nederlandsche componisten (Den Haag 1941); G. v. Ravenzwaay, Muzikale Ommegang (Amsterdam 1948).