is de naam voor muziek, uitgevoerd door kleine instrumentale groepen eventueel met zangsoli. Ca 1600 stelde men de kamermuziek, de wereldlijke muziek aan de vorstenhoven, tegenover de kerkmuziek.
Het verschil lag toen meer in de stijl, in de expressie, dan in de bezetting. De sonata da camera en de sonata da chiesa werden voor dezelfde instrumentencombinatie geschreven. Sedert ca 1800 is de tegenstelling verlegd naar de huidige betekenis, nl. muziek voor kleine ensembles tegenover orkestmuziek.Een kamermuziekensemble bestaat in het algemeen uit twee tot tien spelers of zangers. Naar het aantal spreekt men van duo, trio, kwartet, kwintet, sextet, septet, octet, nonet en decet, waarbij duo en trio speciaal op een instrumentaal ensemble betrekking hebben. Voor ensembles van twee of drie zangstemmen gebruikt men de benaming duet of terzet. Het ideale kamermuziekensemble van de baroktijd was dat van de triosonate, bestaande uit twee melodieinstrumenten (viool, fluit of hobo) en de basso continuo, uitgevoerd door een klavierinstrument, meestal clavecimbel meteen gestreken verdubbeling van de b.c. bijv. op de viola da gamba. Sinds de klassieken is het ideale kamermuziekensemble het strijkkwartet, bestaande uit twee violen, altviool en violoncel. Andere typische kamermuziekensembles zijn o.m.: strijktrio, bestaande uit viool, altviool en violoncel; pianotrio, bestaande uit piano, viool en violoncel; pianokwartet, bestaande uit piano en strijktrio; pianokwintet, bestaande uit piano en strijkkwartet; blaaskwintet, bestaande uit fluit, hobo, klarinet, fagot en hoorn; strijkkwintet, bestaande uit strijkkwartet en contrabas, of strijkkwartet met een 2de altviool; strijksextet, bestaande uit een dubbel strijktrio.
Daarnaast zijn echter alle andere combinaties denkbaar. Om slechts één voorbeeld te noemen: Beethoven schreef een septet voor klarinet, fagot, hoorn, viool, altviool, violoncel en contrabas.
Uit de gegeven opsomming van kamermuziekensembles blijkt wel, dat de zangstem slechts weinig in de kamermuziek wordt toegepast. Dit geldt echter niet voor de baroktijd, waarin naast de kamersonate ook de kamercantate geliefd was, geschreven voor zangsolo, obligaat- melodie- instrument en basso continuo, ofwel voor zangduet met b.c. In de 20ste eeuw wordt de zangstem weer meer in kamermuziek toegepast, zoals in het 2de strijkkwartet van Schönberg (met sopraan), in Die Junge Magd van Hindemith (alt met fluit, klarinet en strijkkwartet) enz. Wanneer het aantal spelers of zangers boven de tien stijgt, terwijl de partijen toch solistisch behandeld zijn, dan spreekt men van kamerorkest of kamerkoor.