Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 07-02-2022

Conrad theodor van DEVENTER

betekenis & definitie

(Dordrecht 29 Sept. 1857 - ’s-Gravenhage 27 Sept. 1915) studeerde rechten te Leiden en promoveerde in 1879 op proefschrift Zijn naar de Grondwet onze koloniën deden des Rijks ? Een j aar later legde hij het grootambtenaarsexamen af, waarna hij in Sept. 1880 naar Indië vertrok om daar verschillende rechterlijke functies te bekleden 1 Mei 1885 reeds verbond hij zich aan een advocatenkantoor te Semarang. In 1897 keerde hij naar Nederland terug.

Hier begon zijn arbeid in het belang van de bevolking van Ned.-Indië. Zijn reputatie als vriend van de Javanen werd gevestigd door zijn artikel, verschenen in het Aug.-nummer 1899 van De Gids, getiteld „Een Eereschuld”. Hierin betoogde hij de noodzakelijkheid van meer onderwijs, van het nemen van maatregelen ter verhoging van het economisch weerstandsvermogen van de bewoners. De financiering hiervan was echter onmogelijk, tenzij Nederland, dat in voorgaande jaren millioenen uit zijn koloniën ten eigen bate had aangewend (z batig slot-politiek), zijn „ereschuld” afloste. Het was dit verplicht aan zijn eer en de toekomst van zijn koloniën. Dit artikel vestigde opnieuw — en nu blijvend — de algemene aandacht op Indonesië.

Het gaf de stoot tot de „ethische politiek”, die zou leiden tot het aandacht geven aan de autonomische ontwikkeling van de bevolking. Dit pleidooi voor een staatkunde van zedelijke verplichtingen maakte in Nederland en zijn overzeese gebiedsdelen een diepe indruk. (Andere artikelen volgden in tijdschriften als Neerlandia, Indische Gids, Vragen des Tijds.) Vele van Van Deventer’s wensen zijn in de loop van de jaren in vervulling gegaan, al werden de denkbeelden omtrent de „ereschuld” niet overgenomen. In het voorjaar van 1904 ontving Van Deventer van de regering de opdracht tot bewerking van het „Overzicht van den economischen toestand der inlandsche bevolking van Java en Madoera”. Vijf andere medewerkers stonden hem daarbij terzijde. Dit werk werd in 1921 door dr W. Huender herzien.

Van 19051909 en 1913-1915 was Van Deventer lid van de Tweede Kamer, terwijl de Prov. Staten van Friesland hem in 1911 naar de Eerste Kamer afvaardigden (1911-1913).In het nastreven van het door hem gestelde doel: meer en beter onderwijs, vond Van Deventer spoedig een moedige medestandster in de helaas vroeg-gestorven regentsdochter-echtgenote, Raden Adjeng Kartini (1879-1904), die vurig voor de opheffing van de Indonesische vrouw ijverde. Zij werd voor deze vrouwen het lichtende voorbeeld. Het Kartini-fonds verbond haar naam voorgoed aan de „Kartini-scholen”. Na Van Deventer’s overlijden werd zijn naam gehecht aan een serie scholen, eveneens bestemd voor de opvoeding van Indonesische meisjes, particuliere inrichtingen op Europese grondslag, waarbij tevens een opleiding tot fröbelonderwijzeres gevestigd was.

Lit.: H. T. Golenbrander en J. E. Stokvis, Leven en arbeid van Mr G. Th. van D., 3 dln (Amsterdam 1916).

< >