is een term die aangeeft dat iets noodzakelijk is, hetgeen in navolging van Aristoteles wordt gezegd van dat, wat niet anders kan zijn. Het noodzakelijke is daardoor streng onderscheiden van wat wèl anders kan zijn, het zgn. contingente. Het begrip noodzakelijkheid is correlatief met het begrip mogelijkheid.
Wat nl. zowel mogelijk als noodzakelijk is, is daarmede werkelijk. Het is sinds de Grieken een fundamenteel begrip vooral in de metaphysica, maar ook in de wiskunde, de natuurwetenschap en de ethiek. De eenheid van het begrip was voor de Grieken gelegen in het geloof in een natuurlijke of eeuwige orde, die behalve in de natuur ook op het gebied van het denken en het zedelijk handelen bestaat. Voor het moderne denken valt deze eenheid uiteen in drie soorten van noodzakelijkheid, door Leibniz voor het eerst scherp gesteld:a. logische of mathematische noodzakelijkheid, d.w.z. de onvermijdelijkheid van het gevolg, wanneer de grond gegeven is. Elk gevolg is noodzakelijk, wanneer dit reeds in de vooronderstellingen ligt opgesloten, zoals ook een oordeel impliciet ligt opgesloten in een systeem van vooronderstellingen of axioma’s, die dit oordeel insluiten en waaruit het dus noodzakelijkerwijze voortvloeit.
b. physische noodzakelijkheid. Hiermede duidt men de verbinding aan van oorzaak en gevolg. Het begrip natuur-„noodwendigheid” of causale „noodwendigheid” dat afkomstig is uit het geloof aan het noodlot (de Stoa definieerde het noodlot als een onverbrekelijke keten van oorzaken) dekt zich vrijwel met dat van determinisme , hoewel deze term zelf vrij jong is en eerst in de tweede helft van de 19de eeuw gemeengoed begon te worden.
c. zedelijke noodzakelijkheid. Volgens Leibniz is het zedelijk noodzakelijk tussen verschillende mogelijkheden een daarvan te kiezen als beter en hoger; bij Kant is zij aanduiding van de verplichting ten aanzien van de zedewet.
Hiervan onderscheiden is noodzakelijkheid in practische, concrete zin met het oog op een bepaald doel. Men zou mede in verband met de oorsprong van de term kunnen spreken van logische, physische en zedelijke noodwendigheid in onderscheid van practische noodzakelijkheid.
De vraag naar de oorsprong van de noodzakelijkheid speelt een voorname rol in de ontwikkeling van het begrip apriori bij Kant en daarmee in de tegenstelling tussen empirisme (Hume) en idealisme (Kant). Volgens Hume is de noodwendigheid niet in de zintuiglijke gegevens te vinden; Kant beaamt dit, maar zoekt nu de oorsprong in de rede (dit in overeenstemming met het rationalisme), welke met behulp daarvan de gegevens der zintuiglijke waarneming ordent.
PROF. DR K. KUYPERS
Lit.: Aristoteles, Metaphysica, Physica en Ethica Nicomachea; Leibniz, Theodicée; Hume, A Treatisè on Human Nature, Enquiry Concerning Human Understanding; Kant, Kritik der reinen Vernunft.