of geestelijkheid beduidt de stand van de clerici of geestelijken of ook een groep geestelijken (zo bijv. de Nederlandse clerus). Het woord is afkomstig van Gr. klêros dat lot, aandeel of erfdeel betekent, daar naar het oude Bijbelwoord de geestelijken als de sorte Domini beschouwd worden, d.i. dat zij, in de dienst van de Heer staand, Zijn lot, Zijn erfdeel geheten worden of dat de Heer hun lot, hun aandeel geacht wordt.
Het teken voor de R.K. clerus is de tonsuur of kruinschering. Tegenover de clerus staat het leke-volk laos, volk), de laici (leken). Volgens het vroegere kerkelijk recht werden als tot de clerus behorend beschouwd niet alleen de geestelijken die de tonsuur ontvangen hadden, maar ook in sommige gevallen, nl. wanneer het hun voordelig was, de monniken, ook de leke-monnikendie geen kerkelijke wijding ontvangen hadden; in de andere gevallen werden deze tot de laici gerekend. Naar de bepaling van het tegenwoordige canoniek recht behoren alleen tot de clerus zij die de tonsuur ontvangen hebben. Onderscheid wordt gemaakt, sedert de nde eeuw, tussen de clerici regulares of reguliere geestelijken, die tot een religieuze Orde of Congregatie behoren, en de clerici saeculares of wereldgeestelijken, die in een diocees (bisdom) moeten ingeschreven zijn.Van clericus komt het woord clericalis dat betekent: passend voor een geestelijke. In de politiek wordt soms gesproken van clericale en anticlericale partijen, doch beide benamingen worden vaak in min of meer ongunstige zin opgevat.
PROF. DR W. ONCLIN
Lit.: Codex Iuris Canonici, cc. 108-110, 118-144.