Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

CANONIEK RECHT

betekenis & definitie

( Lat. canon, d.i. regel, in het N.T. in het bijzonder regel voor geloof en leven (Gal. 6: 16;Phil.3:16), later de term voor de rechtsregels uitgaande van de geestelijke overheden) is het recht, dat door de Katholieke Kerk en haar organen werd vastgesteld, gehandhaafd en toegepast. Grondslag er van was de Heilige Schrift, en de Apostolische traditie, de geschriften van de kerkvaders en de doctores ecclesiae, neergelegd werd het in de canones der Concilies, de decretalen der pausen en in de gewoonte, die om als rechtsbron te gelden moest voldoen aan bepaalde eisen van duur, van redelijkheid en overeenstemming met de grondslagen der kerkleer.

De verscheidene middeleeuwse collecties en codificaties van canonieke rechtsbronnen en rechtsregels — deels van officieel kerkelijk, deels van particulier karakter — vonden haar afsluiting in het Corpus Iuris Canonici; de rechtsontwikkeling daarna, die zeer gecompliceerd en onoverzichtelijk was geworden, werd gecodificeerd in de Codex Iuris Canonici van 1918.Het middeleeuwse canonieke recht blijft van belang voor het begrip van de huidige organisatie en het recht der Kerk, want de geldende Codex Iuris Canonici rust op en vormt de sluitsteen van deze eeuwenlange rechtstraditie. Voor de kennis van de inrichting van de Kerk vóór 1918 en met name vóór het Concilie van Trente, dus gedurende de middeleeuwen, vormt het canonieke recht de eerste en voornaamste bron. Ditzelfde geldt in hoge mate voor de afgescheiden Protestantse kerkinrichtingen en kerkrechten, die, vooral in Engeland, er veel uit overnamen en, min of meer gewijzigd, voortzetten. De invloed van het canonieke recht op de ontwikkeling van het wereldlijke recht en van het rechtskundig denken is zeer groot geweest, op vele terreinen heeft het diepe sporen nagelaten en op menig punt beslissende wending gebracht.

Slechts enkele hoofdzaken kunnen hier kort aangestipt worden.

Ten aanzien van het burgerlijk recht moet in de eerste plaats het huwelijksrecht worden genoemd (beginsel consensus facit nuptias, de scheiding van tafel en bed, putatief huwelijk, positie der natuurlijke kinderen, legitimatie of wettiging), verder de leer van het jus in re en het jus ad rem (zakelijk en persoonlijk recht), van de titulus en de modus acquirendi (wijze van eigendomsverkrijging); de bescherming van bezit (actio spolii) en de uitbreiding van het begrip rechtsbezit; de grotere nadruk op de goede trouw bij de verjaring. De eerbied voor de eed droeg bij tot de groei van het beginsel van art. 1374 B.W.: „Solus consensus obligat”. De canonieke afkeer van rente en woeker leidde er toe dat, ten einde deze verbodsbepalingen te ontgaan, nieuwe vennootschapsvormen ontstonden en versterkte de gedachte van commutativiteit in het overeenkomst-begrip (justum pretium), aldus bijdragende tot de leer der wederkerige contracten, de mogelijkheid tot ontbinding hiervan, van de causa (oorzaak) en van de „consideration” in het Engelse recht. De leer der vertegenwoordiging bij rechtshandelingen onderging canoniekrechtelijke invloed, terwijl de Kerk en het canonieke recht van de grootste betekenis zijn geweest voor de ontwikkeling van het testament, de testeervrijheid en de executeur-testamentair.

Voor het staatsrecht en in het bijzonder voor de staatsleer is de middeleeuwse strijd tussen paus en keizer van fundamentele betekenis geweest (leer vaii de twee zwaarden, ontwikkeling souvereiniteitsbegrip). Anderzijds droeg de Kerk vele Romeinse publiekrechtelijke begrippen verder in haar gecentraliseerde hiërarchische organisatie en in haar gezagsideeën, zelfs in de feodale periode, en heeft aldus bijgedragen tot het opkomen van de moderne staatsidee.

Het volkenrecht is, kan men zeggen, door canonisten en theologen in eerste aanleg gevormd. Het is begonnen als een „jus inter christianos”, dat zijn grond vond in de voorschriften van de Schrift. Uit de Christelijke moraal kwam de Kerk tot haar verzet tegen bepaalde wapenen, als bijv. de ballista en zekere vormen van oorlog (justum bellum, treuga Dei).

De canonieke opvatting van de straf en van het strafrecht was tegengesteld aan de Germaanse gedachte van private wraak: de straf moest niet zijn de bevrediging van de wraak of van het belang van het gekwetste of benadeelde individu, maar een herstel van de bovennatuurlijke orde door vergelding en boete. Dit leidde tot de erkenning van het dubbele karakter der straf: een leed door de gemeenschap, namens God, opgelegd aan hem die de bovennatuurlijke orde der dingen geschonden had: poena vindicativa en een middel tot zedelijke verbetering van de daden: poena medicinalis. De Kerk had een afkeer van het vergieten van bloed: ofschoon de doodstraf niet werd afgeschaft, ging het canonieke recht bijzonder wrede straffen en lichamelijke verminkingen tegen. Belangrijk is daarom het canonieke recht voor de geschiedenis van het strafstelsel: het heeft betekenis voor de eerste ontwikkeling van de verbeterende straffen: excommunicatio, interdicten (verboden) en suspensio en voor de geschiedenis van de gevangenschap als straf. Maar van niet minder gewicht was het voor de geschiedenis van de wetenschap van het strafrecht: de canonisten gaven het eerst nauwkeurige analyses van de elementen en de feitelijke voorwaarden van elk delict, ontwikkelden de leer van de noodtoestand en de noodweer, en gingen diep in op de betekenis van de intentie van de dader (dolus- of opzettheorieën).

Beslissende invloed heeft het canonieke recht gehad op de ontwikkeling van het strafprocesrecht: voor het accusatoire stelsel (klacht van de gelaedeerde) kwam in de plaats het inquisitoire stelsel (vervolging van de dader door openbare ambtenaren).

Het moderne burgerlijke proces gaat in essentiële trekken terug op de middeleeuwse canonieke procedure, die zelf een geadopteerde evolutie is van de Laatromeinse procesvorm. Het vertoonde, in tegenstelling tot het Germaanse proces, veel rationeler vormen, zij het dan met een overvloed van formaliteiten. Maar aan dit euvel kwam de Kerk, in de 14de eeuw, door een summiere procesvorm voor dringende gevallen, tegemoet. Het canoniek-proces werd schriftelijk gevoerd, niet meer als het Germaanse proces, mondeling; Germaanse bewijsmiddelen als eedhelpers, godsoordelen en gerechtelijk tweegevecht werden door geschriften en schriftelijke bewijsmiddelen (akten) vervangen.

In de leer van het bewijsrecht (bewijslast, bewijsregels, leer van het notoire feit) heeft het canonieke recht diepe sporen nagelaten (z kerkelijk recht).

PROF. MR H. R. HOETINK

Lit.: U. Stutz, Kirchenrecht, Gesch. u. System, in dl V van de Enzykl. d. Rechtswiss. herausgeg. v.

Holtzendorff-Kohler, 7. Aufl. (1914); F. Cimetier, Les Sources du droit canonique (1930) > F Maassen, Gesch. d. Quellen u. d.

Lit. des Gan. Rechts (1870); Tardif, Hist. des Sources du droit canonique (1887); F. v. Schulte, Gesch. d. Quellen und Literatur des Can.

Rechts (1875-1880). Thans vooral: A. v. Hove. Commentarium Lovaniense in Codicem Juris Canonici vol. 1 tomus 1.

Prolegomena. Editio altera. Mechelen-Rome 1945 (hier de lit.); G. Moschetti, Bibliografia juris canonici 1918-1934 (Roma 1941); St.

Kuttner, Repertorium der Kanonistik. (Citta del Vaticano 1937); Dict. de droit Canonique sous la direction de A. Villien et E. Magnin (1924).

< >