Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

CHEMIGRAFIE

betekenis & definitie

Om in gedrukte tekst illustraties te kunnen opnemen bedient de boekdruk zich vnl. van cliché’s of van cliché’s afgeleide drukvormen. Met het woord cliché wordt aangeduid een metalen drukvorm, waarop het beeld langs foto-mechanische weg is overgebracht en waarvan de niet-drukkende delen door etsen lager zijn gemaakt dan de drukkende delen, die de afbeelding vormen.

Een afdruk komt tot stand door de hoogliggende beelddelen van drukinkt te voorzien, waarbij de laagliggende omgeving geen inkt aanneemt, en het te bedrukken papier met een zekere spanning tegen het cliché te persen. Het geheel van handelingen, nodig om cliché’s te vervaardigen, wordt samengevat onder de naam Chemigrafie of foto-chemigrafie, terwijl bedrijven, waar cliché’s worden gemaakt, chemigrafieën of chemigrafische bedrijven worden genoemd.Men onderscheidt twee hoofdgroepen: lijncliché’s, waarmee alleen zwart-wit afbeeldingen zoals pentekeningen kunnen worden gereproduceerd en raster cliché’s of autotypieën, waarmee afbeeldingen die behalve zwart en wit ook een reeks tussengelegen tinten (de zgn. halftonen) bevatten, zoals foto’s, schilderijen, gewassen tekeningen, aquarellen, worden weergegeven.

Een combinatie van beide, die wordt aangeduid met de naam auto-lijncliché, komt dikwijls voor.

Lijncliché’s worden gemaakt voor het afdrukken in één kleur, echter kent men ook de kleurenlijncliché’s, waarbij door het gebruik van meer dan één lijncliché, die elk in een andere kleur op hetzelfde vel papier worden afgedrukt, een uit verschillende kleuren samengestelde lijnafbeelding wordt opgebouwd. Wil men in een lijncliché in bepaalde delen halftonen suggereren, dan voorziet men die delen met behulp van de zgn. tangeerfilms van een lijnen- of punten-structuur.

De rastercliché’s worden gebruikt voor reproducties in één kleur en voor drie- of vierkleurendruk, waarbij de afbeelding uit de afdrukken van drie of vier verschillende cliché’s wordt samengesteld, door de cliché’s in de kleuren geel, rood, blauw en eventueel zwart over elkaar af te drukken. Een eenvoudiger wijze om kleur te brengen in een afdruk van rastercliché’s bestaat uit het gebruik van de zgn. duplex-cliché’s, twee onderling in de details verschillende drukvormen, afgeleid van hetzelfde model, die in twee kleuren over elkaar worden afgedrukt.

De handelingen, die moeten worden verricht om cliché’s te vervaardigen zijn in drie hoofdgroepen te verdelen.

1. Fotografisch gedeelte. Met behulp van een reproductiecamera wordt van het model een fotografisch negatief vervaardigd. Het model wordt belicht door booglampen, welke door een tussen twee koolspitsen overspringende electrische vonk licht uitzenden. Kwiklampen en fluorescentiebuizen deden haar intrede.

Bij het maken van rastercliché’s wordt een raster geplaatst enkele mm voor de zich in de cassette bevindende lichtgevoelige plaat of film. Het raster bestaat uit twee op elkaar gekitte glasplaten, elk voorzien van gegraveerde lijnen, welke met een zwarte stof zijn gevuld. De platen zijn zodanig op elkaar gekit, dat de lijnen van de ene die van de andere onder een hoek van go° snijden, op deze wijze een netwerk van zwarte lijnen, die transparante vierkantjes openlaten, vormende. Het aantal lijnen varieert van ongeveer 25 stuks per cm (grof raster voor krantenillustraties) tot ongeveer 80 per cm (fijn raster voor illustratiewerk op kunstdrukpapier).

Het door de cameralens vallende licht moet, voordat het de lichtgevoelige plaat bereikt, het raster passeren. Daarbij vormen de vierkantjes lichtpunten op de gevoelige plaat welker vorm en grootte afhankelijk is van de hoeveelheid licht. Het uiteindelijk resultaat is, dat in het cliché lichte partijen worden gevormd door kleine en de donkere door grotere punten. In de afdruk worden hiermee de halftoon-effecten bereikt.

Als fotografisch materiaal wordt veelal de natte collodiumplaat gebruikt, die door de fotograaf zelf kan worden gereed gemaakt. Een glasplaat wordt overgoten met een oplossing van collodiumwol in een mengsel van alkohol en aether, waaraan zijn toegevoegd enkele jodiumverbindingen (de jodure). Door vervolgens te baden in een zilvernitraat-oplossing wordt het lichtgevoelige zilverjodide gevormd. Door toevoeging van sensibilisatoren kan het materiaal zo nodig voor het gehele spectrum gevoelig worden gemaakt.

Geleidelijk verdringt het droge fotografische materiaal van de fabrieken van fotografische producten deze plaatsoort, zodat bijv. in Amerika in vele bedrijven het natte collodiumprocédé het veld heeft moeten ruimen.

Wil men een gekleurd model in natuurlijke kleuren reproduceren, dan plaatst men voor de cameralens de zgn. kleurfilters. Zo levert een blauw-violet gekleurd filter een deelnegatief, waarvan het cliché voor de gele drukinkt wordt afgeleid. Een groenfilter produceert het deelnegatief voor het in rood te drukken cliché en het oranje-rode filter zorgt voor de in blauw te drukken vorm. Voor vierkleurendruk wordt ten slotte door een geel filter een deelnegatief gemaakt, dat het in zwart te drukken cliché levert.

Zowel bij duplex-autotypieën als bij cliché’s voor drie- en vierkleurendruk moet het raster in de verschillende deelcliché’s in een andere stand zijn aangebracht. Worden bijv. drie deelnegatieven gemaakt voor drie cliché’s voor een driekleurendruk, dan draait de fotograaf het raster bij de tweede opname over een hoek van 30° en bij de derde opname wordt het raster nogmaals 30° verschoven. Deed hij dit niet, dan zouden bij het over elkaar drukken van de drie kleuren de rasterpunten zodanig op elkaar vallen, dat een hinderlijke structuurvorming optrad, het beruchte moiréverschijnsel.

2. Het copiëren. Het nu gerede negatief moet op het cliché-metaal, zink, koper, messing of electron (een legering van magnesium en aluminium) worden overgebracht. De chromaatfotografie dient hierbij als hulp. In hoofdzaak onderscheidt men drie soorten lichtgevoelige chromaatlagen, die elk een enigszins afwijkende behandeling vragen.

De eiwitcopie maakt gebruik van:



a.
Een eiwitoplossing waaraan ammoniumbichromaat is toegevoegd. De metaalplaat wordt hiermee overgoten, door een draaiende beweging wordt de laag gelijkmatig verdeeld en door zwakke verwarming gedroogd. Het negatief wordt op de laag gelegd onder de glasruit van een copieerraam. De ruimte tussen de onderplaat en de glasruit kan vacuum worden gezogen, waarmee een innig contact tussen negatief en chromaatlaag wordt verkregen. Een belichting met kwik- of booglicht volgt. Waar het licht de chromaatlaag bereikt, en dat zijn de beelddelen, wordt het eiwit onoplosbaar in water. Na verwijderen van het negatief wordt de eiwitlaag ingerold met copieerverf, een drukinkt op lijnoliebasis en het geheel in water ontwikkeld. De niet-belichte delen lossen op, de opgebrachte inkt meenemend en de belichte, dus het beeld, blijven staan. Deze moeten nu nog door instuiven met asfaltpoeder, dat door verwarming met de copieerverf wordt samengesmolten, bestand worden gemaakt tegen de inwerking van het etsmiddel, waarmee de straks niet-drukkende delen van het metaal worden weggeëtst.

b. Vislijm met ammoniumbichromaat is de gevoelige laag, waarmee de emailcopie wordt uitgevoerd. De laag wordt als onder a op het metaal gebracht en door het negatief heen belicht. De belichte delen worden ook nu onoplosbaar. Door ontwikkelen in water verdwijnen de niet belichte en om de resterende beelddelen zichtbaar te maken wordt bij deze werkwijze de ontwikkelde copie gebaad in een oplossing van methylviolet in water.

De belichte delen worden hierdoor gekleurd.

Nu dienen zij nog zuurbestendig te worden gemaakt, hetgeen geschiedt door verhitting op 250 à 300 gr. C., het zgn. inbranden. Hierbij dreigt het gevaar dat zink van kristalstructuur verandert, bros en daardoor onbruikbaar wordt.



c.
Het gevaar wordt vermeden door het gebruik van het zgn. koudemail, een schellakpraeparaat, lichtgevoelig gemaakt met ammoniumbichromaat, dat na belichting wordt ontwikkeld in alkohol, waarin methylviolet is opgelost. De onbelichte delen lossen in de alkohol op en de belichte worden door het methylviolet gekleurd. Zonder verdere bewerkingen toe te passen zijn deze belichte delen zuurbestendig.

Op de gerede copie van een lijntekening kan nu de bovengenoemde tangeerfilm voor het plaatselijk aanbrengen van een lijnen- of puntenstructuur worden toegepast. Zo’n film bestaat uit een strak gespannen gelatine- of celluloidfilm, waarin de structuur in reliëf is geperst. Men rolt op de verhoogd gelegen punten drukinkt, die dan door de film met de bedrukte zijde op de gecopieerde metaalplaat te leggen, door een geringe druk op de metaalplaat wordt overgedragen. Instuiven met asfaltpoeder, die aan de vers gedrukte inkt blijft hechten, gevolgd door samensmelten van inkt en asfalt, maakt de zo aangebrachte structuur eveneens zuurbestendig.

3. Het etsen. Op de boven omschreven werkwijzen ontstaat steeds een metaalplaat, waarop het later te drukken beeld in een zuurbestendig laagje aanwezig is. De delen van de plaat buiten de tekening moeten door etsen lager worden gemaakt. Voor lijncliché’s geschiedt dit door een serie opeenvolgende etsingen, afgewisseld met het aanbrengen van een zuurbestendig laagje aan de kanten van de reeds geëtste lijn. Deze beschermlaag wordt aangebracht door de bij het voorgaande etsen ontstane hoogliggende lijnen met inkt in te rollen zodanig, dat ook de zijkanten met inkt worden bedekt. Instuiven met asfaltpoeder en aansmelten maakt ook dit laagje zuurbestendig. Door dit „hjnetsen bereikt men, dat de voet van de geëtste lijn breder is dan de top. Etste men in één etsing tot de vereiste diepte, dan zou de lijn ook aan de zijkanten worden aangetast en zou een zgn. onderetste lijn ontstaan.

Rastercliché’s worden minder diep geëtst, wat in één of twee trappen kan geschieden, waarna het toonetsen volgt. Hierbij dekt de etser die partijen, waar de rasterpunten een goede grootte hebben en die dus de tint juist weergeven, af, met bijv. asfaltlak en etst de nog te grote punten van andere partijen spitser. Op deze wijze wordt een cliché verkregen met rasterpunten van de grootte die vereist is, om alle halftonen in hun juiste kracht af te drukken. Koper en messing worden geëtst met een ijzerchloride-oplossing, zink en electron met salpeterzuur.

Ook is electrolytisch etsen van kopercliché’s in gebruik, waarbij de te etsen metaalplaat als positieve pool in een galvanisch bad wordt gehangen. De badoplossing bevat zouten als natrium- en ammoniumchloride. Bij het doorvoeren van gelijkstroom worden de niet-beschermde delen van de metaalplaat opgelost.

De gerede cliché’s worden op een houten of metalen blok (de clichévoet) gemonteerd om ze een hoogte te geven, die gelijk is aan die van het lettermateriaal, waarmee ze in één drukvorm moeten worden verenigd. Bij het maken van kopercliché’s spreekt men ook van cuprotypie, bij zinkcliché’s van zinkotypie, zinkografie of zinkogravure.

Een oude methode, de chalcochemigrafie, verdient nog vermelding. Een zinkplaat wordt bedekt met een wateroplosbare, witgekleurde laag. De tekening wordt hierin met een naald aangebracht, waarna het geheel met asfalt wordt ingesmeerd. Wordt nu in water ontwikkeld, dan lost de wateroplosbare laag op, maar daar het asfalt in de gekraste lijnen direct op het zink hecht, blijft de tekening staan.

Men kan de delen buiten de tekening nu wegetsen.



Cliché-vermenigvuldiging

Er zijn verscheidene redenen, die de reproductiemensen dwingen van cliché’s drukvormen af te leiden. Het kan bijv. gewenst zijn meer dan één exemplaar in één drukvorm te plaatsen om daardoor het aantal drukgangen in de drukpers te verkleinen. Voor rotatiepersen zijn halfcylindervormige drukpersen nodig. Verschillende werkwijzen worden toegepast.

1. Stereotypie

Het cliché wordt afgeperst in een blad daarvoor geschikt carton, het zgn. matrijzencarton. De hoogliggende beelddelen van het cliché komen nu verdiept in het carton. De matrijs is gevormd. Daarna wordt een gesmolten legering van lood, tin en antimoon in de matrijs gegoten en na stolling van de metaalmassa wordt de matrijs verwijderd.

Het blok metaal bevat aan de zijde, welke in contact met de matrijs is gevormd de beelddelen weer in reliëf. Van de aldus gevormde stype kan na enkele noodzakelijke afwerkingen op de normale hoogdrukwijze worden gedrukt. Wil men een gebogen stype vervaardigen (een rondstype) voor rotatiepersen, dan wordt de matrijs voor het gieten in de gewenste vorm rond gezet. Men onderscheidt nog nat-stereotypie, waarbij het matrijzencarton in natte toestand op het cliché wordt geperst en in contact daarmee wordt gedroogd en droog-stereotypie, waarbij in het droge matrijzencarton met een hogere druk het cliché wordt geperst.

De laatste methode gaat sneller maar geeft door de hoge persdruk meer slijtage van de cliché’s. Stypen worden hehalve van cliché’s ook van zetsel gemaakt. Men kan ze ter verhoging van de weerstand tegen slijtage vernikkelen. Voor rastercliché’s met een grof raster is deze methode te gebruiken, fijne rasters echter komen niet goed over en daarvoor kan men beter de galvanische werkwijze toepassen.

2. Het maken van galvano’s of electrotypieën

Het cliché, het zetsel of een andere hoogdrukvorm wordt afgeperst in was, dun loodplaat, of een kunstharsfilm (bijv. vinylite). Het oppervlak van de aldus ontstane matrijs wordt geleidend gemaakt voor electrische stroom door het te bestuiven met grafietpoeder, of zoals bij vinylite matrijzen gebruikelijk is, door bespuiten met twee oplossingen die samen een uiterst dun laagje zilver op het oppervlak vormen. De ene oplossing bevat zilvernitraat, de andere een reductiemiddel, dat, op de matrijs gekomen, metallisch zilver uit het zilvernitraat afscheidt. De aldus geleidend gemaakte matrijzen worden als negatieve pool in een oplossing van kopersulfaat en zwavelzuur in water gehangen en door stroomdoorvoer zet zich op de matrijs een laagje koper af.

Heeft dit een voldoende dikte bereikt, dan wordt het groeiproces gestaakt, de gevormde koperplaat, die aan het oppervlak het beeld van het cliché weer in reliëf vertoont, van de matrijs verwijderd en door achtergieten van een laagje metaal (lood-, tin- en antimoonlegering) op de vereiste dikte gebracht. De woorden electrotypie en electrogravure zijn benamingen voor de beschreven galvanische werkwijze. Men kan de galvano aan de oppervlakte van nikkel of chroom voorzien om de slijtage bij het drukken te beperken. Ook worden zgn. nikkelgalvano’s gemaakt, die een nog hogere weerstand tegen slijtage vertonen.

De matrijs wordt dan eerst in een nikkelzoutoplossing gehangen, zodat een stevig nikkellaagje wordt gevormd, daarna wordt een laagje koper gegroeid, deze afwisseling enige malen herhaald, waarna ten slotte met koper op dikte wordt gegroeid.

3. Het maken van plastic-drukvormen

Dikwijls worden deze ten onrechte plastic-cliché’s genoemd. Zij worden afgeleid van cliché’s of andere hoogdrukvormen door van de vorm een matrijs te persen in een thermohardende kunsthars. Door de toegepaste hoge temperatuur neemt de matrijs eerst de vorm aan van het cliché en verhardt daarna tot een niet meer smeltbare stof. De matrijs is meestal samengesteld uit een laag vezelmateriaal (papier) gedrenkt in de kunsthars.

Op de zo vervaardigde matrijs strooit men een thermoplastisch kunstharspoeder en perst onder temperatuurverhoging. De hars smelt, vormt een aaneengesloten laag, waarvan het oppervlak zuiver de vorm van de matrijs weergeeft. Deze drukvorm kan na gebruik tot poeder worden vermalen en het poeder kan opnieuw worden gebruikt. Plexigumcliché’s en vinylite-cliché’s zijn voorbeelden van deze soort.

Semperith-cliché’s komen tot stand door in een als boven omschreven vervaardigde kunstharsmatrijs een materiaal, bestaande uit rubber en kunstharsen warm te persen. De drukvorm is elastisch.

Holith-cliché’s worden gemaakt door een in thermohardende harsen gedrenkt vezelmateriaal onder verwarming en druk de vorm van de matrijs te laten aannemen. De drukvorm is niet te vermalen en opnieuw te gebruiken. Ook kan een vel celluloid in de matrijs worden geperst, waardoor dus een celluloid-drukvorm ontstaat.

Rubbercliché’s, die worden gebruikt in de aniline drukpersen, worden vervaardigd door een vel rubber onder verhitting in de matrijs te persen. Ook de rubber neemt de vorm van de matrijs over en wordt bovendien door de warmte gevulcaniseerd.

Het allernieuwste op het gebied van clichévervaardiging is in Amerika in ontwikkeling. Het model wordt afgetast door een fotocel, die de beweging van een gloeiende naald met een piramidevormige punt regelt. Ontvangt de fotocel veel licht van een lichte partij van het model, dan dringt de naald dieper door in een vel celluloid en brandt daarin een groter gaatje dan wanneer de cel een donkere partij aftast en dus weinig licht ontvangt. Het resultaat is in de lichte partijen kleine, verhoogde, staande punten en in de donkere delen grote, verhoogde, staande, dus drukkende, punten.

Van het celluloid-cliché kan men direct drukken of op de reeds omschreven methodes stypen of galvano’s maken.

Deze foto-electrisch vervaardigde drukvormen zoeken momenteel hun weg in de grafische bedrijven, in het bijzonder voor krantenillustraties.

Geschiedenis

Gedurende ongeveer vier eeuwen heeft de boekdruk zich voor illustraties moeten bedienen van houtsneden, waarmee alleen lijntekeningen konden worden weergegeven. De uitvinding van de houtgravure door Bewick in 1790 schonk de mogelijkheid ook halftinten aan te duiden. Omstreeks 1850 ontwikkelde Firmin Gillot een werkwijze voor het etsen van hoogdrukvormen in zink, waarmee lijntekeningen konden worden weergegeven. In 1870 kwam Angerer met een gewijzigde werkwijze.

Op de metaalplaat werd het beeld door tekenen over overdrukken aangebracht en het etsen geschiedde zoals reeds boven omschreven in verschillende stadia met tussentijds inrollen met inkt en instuiven van asfaltpoeder om de kanten van de lijnen tegen het etsvocht te beschermen.

Gillot dekte eveneens de kanten af, maar vochtte voor het inkt aanbrengen het zink met een oplossing van Arabische gom in water, zich daarmee baserende op de vlakdruk. Dit heet het natte procédé. Als voorloper van de chromaatfotografie dient het asfaltprocédé te worden vermeld. Nicéphore Niepce legde hiervoor in 1822 de grondslag.

Het procédé berust op het feit, dat asfalt door lichtinwerking onoplosbaar kan worden in terpentijn. De metaalplaat wordt bedekt met asfalt, belicht door een negatief en daarna ontwikkeld met terpentijn. De tekening blijft staan.

Reeds in 1832 ontdekte Suckow het principe van de chromaatfotografie en al spoedig wisten de chemigrafen dit hulpmiddel toe te passen. Poitevin bedacht het met een gelatinelaag bedekt papier waarop, na lichtgevoelig maken met ammoniumbichromaat het beeld gecopieerd kon worden. De copie werd daarna ingerold met inkt, ontwikkeld in water en het inktdrogende beeld afgedrukt op de metaalplaat. In 1872 wist de zoon van Gillot de omslachtige weg van het gelatinepapier uit te schakelen door een eiwit-bichromaatlaag direct op het metaal aan te brengen.

Later kwam Ives met de vislijm-bichromaat en in 1920 voegde Freundorfer de koud-émail toe aan de rij van copieerlagen. Freundorfer bekroonde hiermee het streven van dr Eugen Albert, die met zijn Drakotypie, een werkwijze waarbij achtereenvolgens een zuurbestendige laklaag en een lichtgevoelige chromaatlaag op het metaal worden aangebracht, het inbranden van de vislijm zocht te vermijden.

Voor het weergeven van halftonen deed Georg Meisenbach in 1882 de belangrijke stap, nadat reeds in 1852 Talbot zich met dit probleem had beziggehouden. Hij gebruikte een fotografisch lijnraster, dat, nadat de lichtgevoelige plaat de helft van de belichting had ontvangen, 90° werd gedraaid. Kort daarna verscheen het fotografisch kruislijnenraster en reeds in 1890 bracht Amerika het in glas gegraveerde kruislijnenraster.

J. H. VAN DER MEER.

< >