is de hoofdplaats (municipal borough) van het Engelse graafschap Cumberland, ligt aan de Eden in een vruchtbare omgeving, die rijk is aan steenkool en ijzer en telt (1946) 63 490 inw. De zeer oude stad treedt men binnen tussen twee oude ronde torens, thans gebruikt als gerechtshof en voor het graafschapsbestuur.
De kathedraal, voorheen een Augustijnerkloosterkerk, dateert uit de 12de en 13de eeuw. Het kasteel, gebouwd aan het eind van de 11de eeuw en een tijdlang de gevangenis van Maria Stuart, is thans als kazerne in gebruik. De stad is een spoorwegknooppunt, waar de spoorlijnen uit Glasgow, Edinburgh, Newcastle, Barrow, Lancaster en Manchester samenkomen, en heeft verder belangrijke industrieën (textieldrukkerijen, machinefabrieken, en spoorwegwerkplaatsen). Een kanaal en een spoorweg verbinden de stad met het 16 km verwijderde Port Carlisle aan de Solway Firth.Carlisle is het Luguvallium der Romeinen aan het westelijke uiteinde van de door Hadrianus gebouwde Pictenmuur. Onder de Angelsaksen werd het in 680 als Caer-leol versterkt; spoedig daarna viel het echter in de macht der Schotten, die het afwisselend met de Engelsen tot aan de tijd van Hendrik VII bezaten. In 1645 gaf de stad zich aan de Parlementstroepen over en in 1745 viel zij in de macht der partijgangers van de pretendent. Spoedig daarna werd Carlisle door de hertog van Cumberland heroverd en werden haar vestingen voor een deel geslecht.
Lit.: M. Creighton, C. (1889).