Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

CARLISTEN

betekenis & definitie

is de naam der partijgenoten van de pretendent don Carlos, broeder van Ferdinand VII van Spanje. In 1713 had Philips V, met toestemming der Cortes en zijn agnaten, de in het huis Bourbon geldende zgn.

Salische wet ingevoerd, waarbij bepaald was, dat alleen manlijke bloedverwanten de Spaanse troon mochten beklimmen. Dit besluit werd niet door de opvolgers van Philips V erkend. Toen Maria Christina van Napels, de vierde gemalin van Ferdinand VII, zwanger werd, voerde de koning bij een pragmatieke verordening, dus zonder de Cortes er in te kennen, als een familie-decreet van de vorst (29 Mrt 1830) de oude Castiliaanse erfopvolging weder in. 10 Oct. van dat jaar werd de Infante Isabella geboren, wier recht op de troon door de liberalen erkend, door de apostolische partij bestreden werd, omdat deze clericalen hun hoop gevestigd hadden op de jongere broer van Ferdinand, Don Carlos (z Bourbon, 3, in Spanje, stamboom), die grote invloed aan de priesters beloofd had. Deze partijtegenstelling werd te scherper, toen Don Carlos’ aanhangers van een tijdelijke zwakte van de koning gebruik maakten om genoemde pragmatieke sanctie van 1830 te doen intrekken, waartegen Maria Christina zich verzette.

Kort voor zijn dood verbande Ferdinand zijn broer en liet door de Cortes de pragmatieke sanctie goedkeuren. Daarmee had hij de partij der liberalen gekozen en bij hen zocht Maria Christina, die na zijn dood (1833) regentes werd voor haar dochter, steun. Een grondwet naar de geest der Charte van Frankrijk (1814) werd afgekondigd, de regering toevertrouwd aan de gematigd liberale Martinez de la Rosa. Tegenover hen nam de clericaal-conservatieve partij met kracht stelling en aan haar hoofd stond Don Carlos en zo ontbrandde de burgeroorlog (1834-1840), die vooral fel werd, doordat zich bij hem de Basken aansloten, die elke gelegenheid te baat namen om hun „fueros” te verdedigen, hun privileges en afzonderlijke regering, waarbij zij vrijgesteld waren van Spaanse krijgsdienst, eigen belastingen hadden en een grote mate van zelfbestuur; bovendien lag hun land nog altijd buiten de Spaanse douane, zodat zij gemakkelijk konden invoeren en een voordelige smokkelhandel konden drijven met Frankrijk.

Zij waren daarenboven zeer fanatiek, bijgelovig en goede krijgslui. Hun leider was de krijgshaftige priester Merino. Twee andere leiders der Carlisten waren Zumalacarregui, Gomez en, nadat de eerste gesneuveld was (1835), de bloeddorstige Don Ramón Cabrera. Zij kregen steun van de Italiaanse vorsten, Dom Miguel van Portugal, de aristocraten in verschillende landen en de Katholieken.

Daartegenover waren eerst de Cristinos, de liberale partij van Maria Christina, zonder krachtige leiding (hun aanvoerder Mina was oud) en bovendien verdeeld, terwijl hun aanhangers gevormd werden door de intellectuele en burgerlijke middenklasse der steden, vanzelf niet militair geschoold. Verdeeld waren zij in gematigden (Moderados), die de grondwet van 1834 goedkeurden, en vooruitstrevenden (Progresistos), die de veel liberaler grondwet van 1812 als ideaal hadden. De Carlisten konden dan ook tot diep in het land doordringen en bedreigden zelfs Madrid. Maar hun hoofd, Don Carlos (hij had de Heilige Maagd benoemd tot generalissima zijner troepen!), was wreed, onbekwaam en onzelfstandig en al gauw verloor hij veler sympathie.

Bovendien wist Espartero (later hertog van Vitoria) de eenheid der Cristinos te herstellen, terwijl onder de Carlisten verdeeldheid uitbrak; de Basken streden in hoofdzaak voor hun particularistische vrijheden en hun nieuwe leider, de diplomatieke Maroto, knoopte hierover geheime onderhandelingen aan met Espartero, die gaarne bereid was toe te geven en bij het verdrag van Bergara werd hun zelfbestuur enz. beloofd, benevens ver strekkende amnestie (1839). Nu werd de strijd voor de Carlisten wanhopig. Met ontzettende wreedheid werd nog een jaar lang de guerrilla in Catalonië voortgezet, maar hun benden werden steeds verder teruggedreven en moesten naar Frankrijk de wijk nemen (1840). Cabrera werd tijdelijk gevangen gezet, Don Carlos geïnterneerd in Bourges (Lodewijk Philips had evenals de Engelse regering de Cristinos gesteund) en pas in 1847, toen hij afstand gedaan had van zijn aanspraken ten gunste van zijn zoon, Carlos, graaf van Montemolin, vrijgelaten om naar Italië te gaan.De Eerste Carlistenoorlog was ten einde, maar de partijstrijd duurde voort, vooral omdat Isabella steeds meer in de richting der reactie ging. Daarvan kon de partij van Don Carlos gebruik maken: in 1847 werden nieuwe legers gevormd, weer onder opperbevel van Cabrera en na de Februarirevolutie keerde deze, nu in naam van de jonge Don Carlos, in Catalonië terug. Maar hij werd na een jaar strijdens in 1849 bij Pasteral vernietigend verslagen en moest weer de wijk nemen naar Frankrijk. Het duurde niet lang of de liberale regering slaagde er in de opstand geheel te onderdrukken (1847-1851).

Ook daarna bleef de graaf van Montemolin zijn aanspraken handhaven en nog tot in de 20ste eeuw wordt de naam Carlisten vaak gebruikt voor de ultraclericalen en voor de Baskische zelfstandigheidsbeweging (z Catalonië). Zo spreekt men van een Tweede Carlistenoorlog in 1873, toen de kleinzoon van Don Carlos (Don Carlos Maria de los Dolores Juan) een poging deed, eveneens gesteund door reactionnairen en geestelijkheid en eveneens de Baskische fueros erkennend, om zijn rechten op de troon te doen gelden. Hij had tijdelijk succes, veroverde Estella, Bilbao, Portugalete en Tolosa, maar moest na enige tijd, vooral door geldgebrek en doordat Cabrera hem niet langer steunde, de strijd opgeven (1873-1876).

DR H. A. ENNO VAN GELDER

Lit.: M. Villalba Hervas, Una década Sangrienta, I833-43 (Madrid 1897); Ballester, Histoire de l'Espagne (uit het Sp.) (1928); Ballesteros y Beretta, Historia de España y su influencia en la historia universal, 9 dln (i9i8-4i); A. Pirala, Historia de la guerra civil, con la regencia de Espartero, 3 dln (Madrid 1889-1891); idem, Historia contemporanéa. Anales desde 1843 liasta la conclusión de la última guerra civil, 6 dln (Madrid I875-79); G.

Cardupuy, Don Carlos. La guerre civile en Espagne, 1833-1840 (Paris 1938); J. J. Pena Ibanez, Las guerras carlistas (San Sebastian 1940); R.

Oyarzün, Historia del carlismo (Bilbao 1939).

< >