Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-06-2022

Carel steven adama van scheltema

betekenis & definitie

Nederlands dichter en schrijver (Amsterdam 26 Febr. 1877-Bergen, N.H., 6 Mei 1924) studeerde aanvankelijk medicijnen te Amsterdam, verbond zich echter na zijn propaedeutisch examen aan het beroepstoneel (Ned. Tooneelvereeniging), was vervolgens enige tijd werkzaam in een kunsthandel en wijdde zich na de dood van zijn vader geheel aan de letteren.

Evenals Herman Gorter en Henriëtte Roland Holst werd ook Adama van Scheltema tegen het eind der vorige eeuw socialist. Maar anders dan zij, beschouwde hij dit socialisme tevens als een grondslag voor een algemeen begrijpelijke, nieuwe gemeenschapskunst, waarvan hijzelf de eerste vertegenwoordiger zou zijn. Vandaar de opzettelijk eenvoudige vorm en de optimistische inhoud van zijn bekendste gedichten. In diepste wezen was hij echter melancholiek. Adama van Scheltema is de zanger geworden van de S.D.A.P., waarvan men de ontwikkeling weerspiegeld vindt in zijn werk: de periode van opgang en blijmoedige toekomstverwachtingen, tot de oorlog, in bundels als Van zon en zomer (1902), Zwerversverzen (1904) en Uit stilte en strijd (1909); de periode tijdens en na de oorlog in Zingende stemmen (1916) en De keerende kudde (1920). De wereldoorlog en de daarop gevolgde revoluties hebben hem, die zich de toekomst als een geleidelijke stijging had voorgesteld, zeer geschokt. De innerlijke moeilijkheden, die hierdoor ontstonden, vinden we terug in zijn voltooid nagelaten werk De tors (1924). Hoewel het werk van Adama van Scheltema stellig de invloed van de Tachtiger-beweging heeft ondergaan, stond hij als socialist vijandig tegenover haar beginselen. Fel is zijn afrekening met de Tachtigers in De grondslagen eener nieuwe poëzie (1907).Groot liefhebber van het toneel, schreef hij ook enige toneelstukken, die wel alle zijn opgevoerd, maar waarvan slechts een enkel in druk verscheen.

Bibl.: Lyriek: Een weg van verzen (1900); Uit den dool (1901); Van zon en zomer (1902); Levende steden (3 dln 1904); Eenzame liedjes (1906); Uit stilte en strijd (1909); Eerste oogst (bloemlezing uit: Een weg van verzen en Uit den dool, 1912); Zingende stemmen (1916); De wilgen (1916); De keerende kudde (1920); De tors (1924). Proza: De grondslagen e3ner nieuwe poëzie (1908); Italië» indrukken en gedachten (1914); Over idealisme (narede tot Dc grondslagen, 1916); Kunstenaar en samenleving (1922). Dramatiek: Naakt model (1917); Ibsen’s Peer Gynt, in verkorte toneelbewerking, met inleiding (1922).Vertalingen: Goethe’s Faust, dl I.

Uit de nalatenschap werd in 1925 uitgegeven Gevleugelde spreuken met inleiding van Carel Scharten. Arn. Saalborn gaf in 1930 Poëzie en Proza uit, een bloemlezing, door hem ingeleid. In 1934 verschenen de Verzamelde Gedichten.

< >