Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 26-08-2022

Brakel, wilhelmus à

betekenis & definitie

Nederlands Gereformeerd godgeleerde (Leeuwarden 10 jan. 1635 - Rotterdam 30 Oct. 1711), zoon van Dirk Th. Gerrits à Brakel, werd, na zijn studies te Franeker en te Utrecht onder Voetius volbracht te hebben, predikant achtereenvolgens te Exmorra, Stavoren, Harlingen, Leeuwarden en Rotterdam (1683).

Zijn geestesrichting was het piëtisme, de practicale godgeleerdheid, niet star dogmatisch, eer onafhankelijk, maar in elk geval gericht op de practijk der vroomheid. Meermalen is hij, zowel te Leeuwarden als te Rotterdam, in botsing gekomen met de overheid op het punt van haar ius circa sacra; à Brakel verdedigde de eigen rechten der Kerk met kracht. Nadat hij eerst met de Labadisten gesympathiseerd had, heeft hij spoedig met hen een uitvoerige polemiek moeten voeren, ook met de Quietisten, afkerig als hij was van alle separatisme. Door zijn allerminst schools voorgaan en zijn diepe vroomheid, heeft hij grote invloed gehad en nog tot op heden vooral door zijn hoofdwerk: Λογιχή λατϱεία dat is: redelyke godtsdienst (Rotterdam 1700, vele malen herdrukt). De drie lijvige delen behandelen vooreerst de geloofsleer, dan de zedeleer en het laatste behandelt ten slotte de verbondsleer.Bibl.: Davids Hallelu-jah (1682); Waarachtigh verhaal van de rekenschap gegeven door Dom. W. à B. wegens sijn E. verdediging van ’t recht der Kerke (1682); De ware Christen of opregte gelovige (preken) (1712).

Lit.: Abr. Hellenbroek, Algemeene rouwklagte in de straaten van Rotterdam (1711); F. J. Los, Wilhelmus à Brakel (1892); Het Prot. Vaderland, I, 563-571.

< >