is de naam van verschillende graven van Holland:
Dirk I,
graaf van Holland (gest. 939?) is de stamvader van het zgn. Hollandse huis. Als Theodericus (d.i. Diederik) „graaf in Friesland” komt hij in enige oorkonden tussen 916 en 929 voor. Hij was hoogstwaarschijnlijk de zoon van Gerulf, die langs de kust van het tegenwoordige Noord- en Zuidholland, ongeveer tussen Katwijk en Schoorl, grafelijke macht uitoefende. Met andere Lotharingse groten werd hij een aanhanger van de Westfrankische koning Karel de Eenvoudige; deze schonk hem 15 Juni 922 zekere goederen in het graafschap Texel. Waarschijnlijk was hij graaf van Texel en Kennemerland (Oppermann). Vermoedelijk oefende hij, behalve het gewone grafelijke gezag, ook een op koninklijke volmacht berustend heerban-gezag van Karolingische oorsprong uit, dat zich uitdrukte in het botting. De opvatting van Gosses, dat hij een oppergezag over andere graven bezat, prefectuur geheten en zich uitstrekkend van de Maasmond tot het Vlie, is niet aannemelijk. In elk geval slaagde hij er in uit grondbezit en uit overheidsrechten, waarvan het ambtelijk karakter verloren ging, een dynastieke macht op te bouwen. Met zijn echtgenote Geva stichtte hij te Egmond een kerk, waaruit het latere klooster voortkwam (zie Holland).
Dirk II,
graaf van Holland (gest. na 988), heet als zijn vader „graaf in Friesland”. Of hij al in 939 genoemd wordt, is onzeker. Hij was gehuwd met Hildegard, een dochter van graaf Arnulf van Vlaanderen, één van de machtigste heersers van zijn tijd. Zijn schoonvader betrok hem herhaaldelijk in de regering van Vlaanderen en toen Arnulf overleed (964), maakte Dirk zich meester van een deel van Vlaanderen, nl. het graafschap Gent met het Land van Waas. Daardoor werd hij leenman, behalve van keizer Otto I, ook van de Franse koning Lotharius; deze schonk hem in 969 zekere goederen in het Land van Waas. Toen echter keizer Otto II brak met koning Lotharius, koos Dirk de Duitse zijde. Zijn tweede zoon, Egbert, werd in 976 kanselier van Otto II en het volgend jaar aartsbisschop van Trier. Dirk zelf had veel invloed aan het keizerlijk hof; door ’s keizers tussenkomst kreeg zijn oudste zoon, Arnulf, in 980 een dochter van graaf Siegfried van Luxemburg ten huwelijk (geen Byzantijnse prinses, zoals ten onrechte onder Arnulf is gezegd). Na de dood van keizer Otto II liet Dirk zich slechts overhalen diens jeugdige zoon Otto III als opvolger te erkennen tegen een diploma, dat zijn leengoederen in zijn graafschappen Maasland, Kennemerland en Texel tot eigen goederen maakte (985). Door toedoen van Dirk II en Egbert werd de kerk te Egmond tot een klooster gemaakt, bevolkt met monniken uit Sint-Baafs te Gent, vanwaar men ook relieken van St Adalbert verkreeg.
Dirk III,
graaf van Holland (993 - 27 Mei 1039), was de zoon van Arnulf en Luidgardis van Luxemburg en minderjarig toen zijn vader stierf (993). Zijn moeder slaagde er eerst niet in haar macht tegen de Friezen te handhaven, totdat haar zwager Duits koning werd (Hendrik II, 1002) en deze een tocht tegen de Friezen ondernam (1005). Gent en Waas, gebieden die zijn vader en grootvader bezeten hadden, gingen verloren. Daarentegen verwierf Dirk waarschijnlijk van het bisdom Utrecht de graafschappen Westvlieland en Rijnland, die tot nu toe de geërfde graafschappen Texel, Kennemerland en Maasland vaneen scheidden. Hij verschijnt als vazal van bisschop Adelbold. Juist met deze geraakte hij echter in botsing door zijn streven naar gebiedsuitbreiding aan de Merwede (zo heette de gehele benedenloop van Waal en Rijn). In Vlaardingen bouwde hij een sterkte; Friese kolonisten vestigden zich door zijn toedoen in de buurt; van voorbijvarende schepen hief hij tol. Benadeelde Tielse kooplieden en bisschop Adelbold bewogen keizer Hendrik II op een rijksdag te Nijmegen tot ingrijpen. Een rijksleger onder hertog Godfried van Neder-Lotharingen werd bij Vlaardingen vernietigd (1018), de hertog zelf gevangengenomen. Sindsdien was Vlaardingen het centrum van de macht van Dirk III en zijn opvolgers. Zijn echtgenote Othelhildis was van Saksische afkomst. Hij maakte denkelijk een bedevaart naar Palestina en kreeg daarom de erebijnaam Hierosolymita.
Dirk IV,
graaf van Holland (1039 - gesneuveld 13 Jan. 1049), was de zoon van Dirk III en Othelhildis. Hij heeft (ook nog altijd „graaf in Friesland” genoemd, soms „graaf van Vlaardingen” of markgraaf) de politiek van zijn vader voortgezet en het gebied van de Zuidhollandse eilanden veroverd. Hij weigerde bisschop Bernold van Utrecht als leenheer te huldigen. Hij kwam daardoor in nog feller conflict met de Duitse koning en de hem goedgezinde bisschoppen. Tweemaal trok keizer Hendrik III persoonlijk tegen hem te velde. In 1046 dwong Hendrik hem tijdelijk zijn veroveringen bij Heusden prijs te geven; in 1047 is hij verbonden met Godfried van Opper-Lotharingen en dringt hij plunderend tot in Luik door. Dan verovert Hendrik een ogenblik de burchten Vlaardingen en Rijnsburg, maar wordt op de vlucht gejaagd. In 1049 verbinden de bisschoppen van Metz, Luik en Utrecht zich tegen Dirk IV, die, in een hinderlaag gelokt, de dood vond. Hij was nog jong en had geen wettige kinderen. Hij werd opgevolgd door zijn broer Floris I.
Dirk V,
graaf van Holland (1061 - 17 Juni 1091), was de zoon van Floris I en Geertruid van Saksen. Hij was minderjarig toen zijn vader vermoord werd; zijn moeder hertrouwde twee jaar later met Robrecht de Fries, een zoon van graaf Boudewijn V van Vlaanderen. Kort daarna (1064) herstelde koning Hendrik IV bisschop Willem van Utrecht in de rechten, die het Sticht vanouds had op de graafschappen Rijnland en Westvlieland. Feitelijk heersten Robrecht en Geertruid aanvankelijk alleen in het zuidelijk deel van het latere Holland met Vlaardingen als centrum. Vóór 1071 echter slaagden zij er in Kennemerland onder hun gezag te brengen; doch in dat jaar werden zij door bisschop Willem en hertog Godfried III van Neder-Lotharingen weer verdreven. In 1076 echter werd Godfried, vermoedelijk te Vlaardingen, vermoord; niet zonder reden verdacht men Robrecht, thans graaf van Vlaanderen, en zijn stiefzoon Dirk er van de moordenaar gehuurd te hebben. Ook bisschop Willem was juist overleden en nu brachten Robrecht en Dirk aan de nieuwe elect, Koenraad, bij IJselmonde een nederlaag toe. Stellig werden daardoor de Zuidhollandse eilanden aan het Sticht ontrukt. Ook nadien bleef Dirk V tegen bisschop Koenraad, een getrouw aanhanger van koning Hendrik IV, ageren; hij erkende de tegenkoning Rudolf (1078). Sommigen nemen aan, dat Dirk van zijn stiefvader Zeeland bewester Schelde in leen kreeg. Hij was gehuwd met Othelhildis en werd opgevolgd door zijn zoon Floris II. Op zijn naam staat het beroemde onechte privilege voor het klooster Egmond, dat het jaartal 1083 draagt.
Dirk VI,
graaf van Holland (1122 - 5 Aug. 1157), was de zoon van graaf Floris II en Petronilla, die voor hem de voogdij voerde, toen hij in 1122 minderjarig opvolgde. Zij nam in 1123 deel aan de opstand van haar halfbroeder, hertog Lotharius van Saksen, tegen keizer Hendrik V (1106-1125), die haar door een veldtocht tegen Holland tot onderwerping bracht. In 1125 werd Lotharius echter zelfkoning. Vermoedelijk was het aan hem te danken, dat Rijnland, een gebied van de Utrechtse bisschop, bij Holland werd ingelijfd en de heer van Leiden, tot nu toe leenman van het Sticht, tot grafelijk kastelein werd gemaakt. In 1132 trok Dirk zelf tegen de Westfriezen op en schijnt hen enigermate te hebben onderworpen; zijn broer Floris de Zwarte echter wierp zich als hun graaf op en stond tegenover Dirk. De Kennemer boeren sloten zich bij de opstand aan en verbrandden de grafelijke burcht te Haarlem. De twist werd door Lotharius bijgelegd en Floris zocht elders heil. Petronilla bracht het klooster Egmond tot nieuwe bloei — het zandstenen tympanon in het Rijksmuseum, waarop zij en haar zoon zijn afgebeeld, getuigt daarvan — en stichtte bovendien te Rijnsburg een nonnenklooster. Beide kloosters droeg zij in 1140 aan paus Innocentius II op, waardoor ze aan het geestelijk gezag van de bisschop van Utrecht onttrokken werden. Want graaf Dirk verkeerde in conflict met bisschop Andries, die o.m. opnieuw de aanspraken van het Sticht op de leenhoogheid over het graafschap Holland te berde bracht. Het pauselijk privilege was een beloning voor Dirks verdiensten jegens het Heilige Land. In 1139 had hij zich daarheen begeven, tegelijk met graaf Dirk van Vlaanderen, die zijn schoonvader Fulco van Anjou, koning van Jeruzalem, ging helpen. Maar tegen bisschop Hartbert was hij niet opgewassen en hij werd door hem zelfs in de ban gedaan. Doch na diens dood voerde hij zijn candidaat, Herman van Horn, naar Utrecht en deed hem als bisschop erkennen (1150), daarin gesteund door koning Koenraad III. Hij was gehuwd met Sophia, de zuster van paltsgraaf Otto van Rheineck.
Dirk VII,
graaf van Holland (1190 - Dordrecht 4 Nov. 1203), was de zoon van graaf Floris III en heeft de eerste jaren kunnen rekenen op de steun van keizer Hendrik VI, die hem in 1195 het tolrecht van Geervliet, ook ten opzichte van de Vlaamse kooplui, nogmaals bevestigde, toeliet dat hij ten koste van het Sticht Utrecht de Grote of Dordtse Waard bij zijn gebied inlijfde, zijn graafschap erfelijk verklaarde ook in vrouwelijke lijn, en hem in 1196 het tijdelijk bewind over het bisdom Utrecht toekende. Hier moest Dirk zich handhaven tegenover Otto van Gelre, die het Oversticht begeerde, maar die bij de Grebbeberg verslagen werd. Daarna werd een gunsteling van keizer Hendrik, Dirk van Are, bisschop (1197). Maar op dat ogenblik stierf Hendrik VI en nu verliet Dirk spoedig de verliezende partij der Hohenstaufen en huldigde de Welf Otto IV (1198). In deze tijd had Dirk weer moeilijkheden met de Friezen, die zijn jongere broer, Willem (I), als graaf huldigden, en deze wist ook onder de Westfriezen enig gezag te krijgen; die had hij trouwens voordien in een opstand gesteund. Ook over Texel heerste Willem. In 1202 ondernam Dirk, verbonden met Otto van Gelre, een expeditie naar Brabant, waar hij ’s Hertogenbosch, een mededinger van Geertruidenberg, verbrandde. Op de terugweg werd hij bij Heusden gevangengenomen door hertog Hendrik I van Brabant en tegen een hoog losgeld vrijgelaten. Hij was toen gedwongen niet alleen over het deel van zijn gebied bezuiden het Hollands Diep, maar ook over Zuidholland (met Dordrecht) de Brabantse hertog en over het overige deel van Holland de bisschop van Utrecht als leenheer te erkennen. Deze tegenslagen maakten, dat Holland het overwicht in de Noordelijke Nederlanden verloor aan het Sticht en Brabant. Bij zijn dood liet hij alleen een dochter, Ada, na.
PROF. DR J. F. NIERMEYER
Lit.: Annales Egmundenses, in: O. Oppermann, Fontes Egmundenses (Werken Hist. Genootsch., 3de s. nr 61, 1933); A. Kluit, Historia critica Hollandiae et Zeelandiae I (Medioburgi 1777); J. Bolhuis van Zeeburgh, Over de geschiedenis der eerste graven uit het Hollandsche Huis (Leiden 1875); L. van der Kindere, La formation territoriale des principautés belges, t. II (Bruxelles 1902); I. H. Gosses, Vorming van het graafschap Holland (’s-Gravenhage 1915, herdr. in zijn Verspreide Geschriften, Groningen 1946); O. Oppermann, Untersuchungen zur nordniederl. Gesch. d. 10. bis 13. Jahrh. (2 dln, Utrecht 1920-1921); A. C. F. Koch, De betrekkingen van de eerste graven van Holland met Vlaanderen, in: Tijdschr. v. Gesch., 61ste jrg. (1948); Ch. Verlinden, Robert Ier le Frison (Anvers 1935).