(kasteel Zandenburg 1489 - Beveren 7 Dec. 1540), zoon van Philips van Beveren en Anna van Borselen, was heer van Beveren, Vere, Vlissingen, Duiveland enz. Als leermeester had hij de humanist Cornelis Battus, de vriend van Erasmus.
Hij was een der trouwste helpers van de landvoogdes Margaretha van Oostenrijk. Reeds in 1508 ging hij als gezant naar Schotland, waarmede hij, wegens de Schotse stapel te Vere, bijzondere betrekkingen had. In 1515 werd hij opgenomen in de orde van het Gulden Vlies. Karel V benoemde hem tot groot-baljuw van Henegouwen en in 1517 tot admiraal en kapitein-generaal van de zee (zie admiraal-generaal), als opvolger van zijn oud-oom Philips, bastaard van Bourgondië, die bisschop van Utrecht werd. Als admiraal bracht hij in 1518 Karel V naar Spanje over en was hij voortdurend werkzaam om de haringvloot tegen kapers te beschermen. Ook als krijgsman te land (o.m. bij het beleg van Mézières, 1521) en als diplomaat heeft hij de keizer gediend.
In 1537 werd hij lid van de Raad van State. Voor de economische belangen van zijn Zeeuwse onderzaten heeft hij steeds met grote ijver gewaakt. Uit zijn huwelijk (1509) met Anna van Glymes-Bergen (gest. 1541) liet hij één wettige zoon, Maximiliaan, en drie dochters na.Lit.: L. M. G. Kooperberg, in Nieuw Ned. Biogr. Woordenb. VIII (Leiden 1930), kol. 189-194.