Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 26-08-2022

Bosscha, johannes (1797-1874)

betekenis & definitie

Nederlands geschiedschrijver en staatsman (Harderwijk 19 Mrt 1797 - Amsterdam 9 Dec. 1874), was een zoon van Herman Bosscha, studeerde aan het Athenaeum onder leiding van D. J. van Lennep en promoveerde 30 Nov. 1817 in de letteren.

Hij was achtereenvolgens te Amsterdam en te ’s-Gravenhage leraar aan de Latijnse school, terwijl hij de uitgave der werken van Apuleius uit de papieren van Oudendorp op de Leidse bibliotheek, door Ruhnkenius begonnen, onder de naam Apuleii opera voltooide. Bij de oprichting der Militaire Akademie te Breda (1828) werd hij benoemd tot hoogleraar in de geschiedenis en letterkunde. In 1838 werd hij de opvolger van D. J. van Lennep als hoogleraar in de geschiedenis, oudheden, Griekse en Latijnse letteren aan het Athenaeum te Amsterdam. Nadat hij om gezondheidsredenen in 1851 was afgetreden, wijdde hij zich aan de politiek en werd in 1853 door het kiesdistrict Amsterdam afgevaardigd naar de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Hier toonde hij, die tot de conservatieven behoorde, zich bij de beraadslagingen over de Wet op het lager onderwijs (1857) een overtuigd voorstander van het openbaar onderwijs; in de jaren 1858-1861 zag hij zich belast met de portefeuille van Eredienst. Naam heeft hij zich verworven door de twee geschiedwerken: Neêrlands heldendaden te land, van de vroegste tijden af tot in deze dagen (Leeuwarden 1834-1856, 3 dln), dat een standaardwerk is voor de krijgsgeschiedenis, vooral sinds het in de 2de druk (1870-1875, 4 dln) het karakter van lofzang wat verloor en nog meer op degelijke bronnenstudie werd gegrondvest; verder Het leven van Willem den Tweede, Koning der Nederlanden (Amsterdam 1852), geschreven in opdracht van Willem III en daardoor wel wat te veel verheerlijkend, maar nog altijd belangrijk, omdat hij Willem II èn als kroonprins èn als koning persoonlijk goed gekend heeft.Lit.: W. J. Knoop, in Jaarb. Kon. Akad. v. Wet. (1875).

< >