Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 26-08-2022

Bosscha, johannes (1831-1911)

betekenis & definitie

zoon van Johannes (1797-1874), beoefenaar der wis- en natuurkunde (Breda 18 Nov. 1831 - Heemstede 18 Apr. 1911), werd, nadat hij van 1857-1860 de betrekking had bekleed van assistent aan het Natuurkundig Kabinet te Leiden, in laatstgenoemd jaar benoemd tot hoogleraar in de wis- en natuurkunde aan de Militaire Akademie te Breda, schreef een uitmuntend Leerboek der Natuurkunde, dat veel werd gebruikt en samengesteld was met vermijding van het gebruik van hogere wiskunde. Hij werd in 1863 benoemd tot inspecteur van het Middelbaar Onderwijs in de provincies Noord-Brabant, Gelderland, Utrecht en Limburg.

Hij was in 1872 lid van de internationale metercommissie te Wenen, werd kort daarop leraar in de natuurkunde aan de Polytechnische School te Delft en in 1878 benoemd tot directeur van deze inrichting. Hij kreeg in 1885 eervol emeritaat als directeur der Polytechnische School, werd in hetzelfde jaar secretaris der Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen en als zodanig redacteur der door die maatschappij uitgegeven Archives néerlandaises des Sciences exactes et naturelles, en in 1899 president-curator van het Kon. Ned. Meteorologisch Instituut en curator der Rijksuniversiteit te Leiden. De nieuwe druk van zijn Leerboek der natuurkunde verscheen sedert 1895 met medewerking van verschillende geleerden.Verder gaf hij nog uit: Christiaan Huygens. Rede op den 200sten gedenkdag van zijn overlijden (1895). Zijn Verspreide Geschriften verschenen van 1901-1903 in 3 dln.

Te Leiden is de universitaire leeszaal Bosscha (voor Natuurkunde) naar hem genoemd.

< >