is de naam van een Mongoloïde volk onder het Sovjetbewind; sedert 1923 bestaat er in Siberië een autonome Mongoolse Boerjatenrepubliek. Deze is ongeveer zo groot als Noorwegen en heeft een bevolking van ca 600.000 zielen, waarvan ca 44 pct Boerjaten, 53 pct Russen, voorts nog Toengoezen en Tataren.
In het gebied van de republiek ligt het Baikalmeer, het diepste meer ter wereld. Bevaarbare rivieren zijn de Angara en de Sedenga. Het land heeft een continentaal klimaat; 78 pct van de bodemoppervlakte is voor bosbouw geschikt. In de bossen huizen tal van dieren met kostbare vellen; de hamster, de sabel, de tarbagan (een soort marmot), terwijl het Baikalmeer zeer visrijk is: men heeft er de typisch Siberische vis, de omoel, die tot de zalmachtigen behoort, evenals de charioes. In de laagvlakte vindt men goud, steenkool, olie en ertsen. De veestapel bestaat hoofdzakelijk uit paarden en schapen.
Er wordt tarwe en vlas verbouwd. Sedert het Sovjetbewind is er een industrie in opkomst; er zijn leerlooierijen en ook veel houtzagerijen. In 1937 waren er ca 750 scholen met ca 70.000 leerlingen; in 1920 was het aantal personen, dat lezen en schrijven kon, 14 pct, in 1933 reeds 94 pct. In 1937 werden er 24 couranten uitgegeven.De Boerjaten zijn één der Mongoloïde steppenvolken, die in de 13de eeuw door de echte Mongolen naar het N. gedrongen werden en in de 16de eeuw hun tegenwoordige woonplaatsen hebben ingenomen. In de eerste helft der 17de eeuw begonnen de Russen hun veroveringen in deze gebieden en in 1644 hebben zij de Boerjaten vrijwel reeds onderworpen.
Men verdeelt de Boerjaten gewoonlijk in 3 groepen, nl. die rondom Irkoetsk, die in Oost-Baikalië en de Bargoeten. Deze groepen zijn opgebouwd uit stammen (Aimaks), die Weer uit sibben (Ulus) bestaan. Het stamverband is bij hen nog stevig. Terwijl de westelijke groep sedentair is en in de rivierdalen het vee weidt, zijn de Oost-Boerjaten nog nomadiserende steppenvolken, die in de zomer in joerten wonen. Hier en daar zijn zij tot landbouw overgegaan, tenzij de Russen de beste stukken in beslag hebben genomen. De vrouwen looien de huiden en verwerken de vellen tot kleding.
De mannen hadden het ver gebracht in het bewerken van koper en hout. Jacht en visvangst zijn bij alle groepen van groot belang. De Boerjaten hebben zich, ook ten gevolge van het eeuwenlang nomadiseren, sterk met Toengoezen, Jakoeten en Russen vermengd. Niettegenstaande dat vertonen zij nog zeer sterk de Mongoolse habitus.
De Boerjaten hebben een rijke folklore. Men vindt bij hen veel sprookjes en gezangen. Reeds in de 14de eeuw werden er pogingen gedaan om het Russische alphabet hier in te voeren, op deze wijze werden Tibetaanse teksten in de landstaal overgebracht. Sedert 1905 vinden we iets van een dramatische literatuur. Uit die tijd dateert een stuk, de Oechel (De Dood) geheten. De Boerjaten belijden het Lamaïsme, maar dit is bij hen vermengd met allerlei Sjamaïstische geloofsvoorstellingen.
De hemel wordt volgens hen bevolkt door 99 geesten, de zgn. tengeri, waarvan er 55 in het W. en 44 in het O. vertoeven. De westelijke geesten zijn de mens goed, de oostelijke, de zwarte tengeri, zijn hem slecht gezind. Onder beide groepen van geesten vormen de zgn. „smeden” nog aparte afdelingen; in het W. heeft men de witte, in het O. de zwarte smeden. Een aantal dieren, bijv. het paard, de arend, de egel, de zwaan, de vos en ook sommige wormen, is onsterfelijk. Eigenaardig is het, dat de beer, die bij vele Siberische volken een zo grote rol speelt, in de mythen der Boerjaten nooit wordt vermeld. Bij de Boerjaten vindt men een aantal ruw gesneden beelden en poppen, die bovennatuurlijke wezens voorstellen, de zgn. ongons. Deze ongons worden bij bepaalde gelegenheden opgeroepen om in levenden lijve te verschijnen.
Dit is het werk van de tovenaar, de zgn. sjamaan. Deze sjamanen belasten zich ook met de zorg van de heel jonge kinderen. Hun invloed in het dagelijks leven is buitengewoon groot, zij zijn de heelmeesters bij uitnemendheid.
Het huwelijk neemt bij de Boerjaten de vorm aan van bruidroof. De jonge man betaalt een bepaalde som, maar moet voor de vorm het meisje schaken. Polygamie is geoorloofd en wordt vnl. aangetroffen:
1. bij rijkere en oudere mannen,
2. wanneer de eerste vrouw onvruchtbaar blijkt te zijn.
S. VAN PRAAG
Lit.: Schiefner, Ethnologische Vorlesungen über die altaischen Völker (Petersburg 1857); Labé, Chez les lamas de Sibérie (1909); Czaplicka, Aboriginal Siberia (1914); S. v. Praag, De volkeren v. d. Soyjet-Unie, pag. 153-158.