Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 26-08-2022

Boerhaave, herman(n)us

betekenis & definitie

zeker de beroemdste Nederlandse geneeskundige (Voorhout 31 Dec. 1668 - Leiden 23 Sept. 1738), was de zoon van een predikant. In 1684 ging hij te Leiden theologie en wijsbegeerte studeren, maar legde zich tevens op de wiskunde toe.

In 1689 ontving hij voor een academische voordracht een gouden medaille, in 1690 promoveerde hij tot „magister philosophiae”. In de volgende jaren legde hij zich op de geneeskunde toe, terwijl hij voor het toezicht op de reorganisatie der universiteitsbibliotheek een toelage ontving. Op 13 Juli 1693 promoveerde hij te Harderwijk in de geneeskunde. Mede naar aanleiding van een voorval in een trekschuit, waardoor zijn rechtzinnigheid (ten onrechte) in verdenking kwam, zag hij van een kerkelijke loopbaan af en vestigde zich als arts te Leiden. In 1701 werd hij aldaar benoemd tot lector. Een benoeming tot hoogleraar te Groningen sloeg hij af, waarvoor zijn honorarium met f 200.- werd verhoogd en hij de belofte kreeg, de eerstvolgende openvallende hoogleraarsplaats te zullen ontvangen.Dit geschiedde eerst in 1709, toen de leerstoel in de botanie vacant kwam; de veelzijdige geleerde werd toen professor in de botanie en de geneeskunde. In deze functie beheerde hij ook de kruidentuin, welke hij met veel moeite, dank zij zijn relaties over heel Europa, sterk uitbreidde. In 1714 volgde hij de clinicus Bidloo op. Van 1718 af doceerde hij bovendien nog chemie.

In de volgende jaren moest hij in verband met zijn drie professoraten en steeds toenemende praktijk een enorme activiteit ontwikkelen. Ontspanning vond hij op het in 1724 aangekochte landgoed Oud-Poelgeest.

Verschillende vorstelijke personen (o.w. de latere keizer Frans I, prins Eugenius van Savoye, tsaar Peter I) zochten zijn raad; hij voerde een uitgebreide correspondentie, waarin hij tal van medische adviezen gaf.

Als hulpvaardig en hartelijk arts genoot hij een grote populariteit, zodat na zijn herstel van een langdurige ziekte in 1723 Leiden feestelijk verlicht was. Met voorliefde hield hij bij verschillende gelegenheden belangrijke academische oraties, en hij gaf verscheidene omvangrijke medische boeken uit, die in diverse talen (tot zelfs in het Arabisch) werden vertaald; zijn Institutiones beleefde 15 herdrukken.

Overbelasting en herhaalde ziekte dwongen hem in 1729 de professoraten in de botanie en de chemie neer te leggen. Na zijn tweede rectoraat, weer besloten met een rede (1731), werd hij opnieuw een half jaar ziek. Er volgden jaren van verminderde activiteit tot hij, na een langdurig ziekbed, op 23 Sept. 1738 vol godsvertrouwen overleed. Hij liet een vermogen van twee millioen na, en werd in de St Pieterskerk te Leiden begraven, alwaar later een standbeeld voor hem is opgericht. Zijn zinspreuk was „Simplex sigillum veri”. (Eenvoud is het kenmerk van het ware).

Boerhaave was een voortreffelijk clinicus, bovendien een uitstekend botanicus en chemicus. Toch hebben latere geslachten (o.a. de Franse medico-historicus Daremberg (1870)) zich afgevraagd, of zijn overweldigende roem wel ten volle verdiend was.

Boerhaave deed geen min of meer spectaculaire geneeskundige ontdekkingen; toch is zijn verdienste voor de geneeskunst niet licht te overschatten. Allereerst riep hij haar terug tot de empirische, inductieve houding van Hippocrates, die hij hogelijk vereerde en als het grote voorbeeld beschouwde, en wiens werken hij ter bestudering aanbeval. De toenmaals nog aanwezige neiging tot onvruchtbare speculatie bande hij uit.

Vervolgens ruimde hij aan het (reeds in 1638 door Otto Heurnius ingevoerde) onderwijs aan het ziekbed een grote plaats in; hij had daarvoor de beschikking over 12 bedden in het Caecilia Gasthuis.

Door zijn bijzondere didactische gaven trok hij tal van buitenlandse studenten, zodat bijv. onder zijn 97 toehoorders in 1737 zich 60 buitenlanders bevonden. Hij was een medische reform-paedagoog, en door zijn leerlingen werd het geneeskundig onderricht te Wenen (Van Swieten, De Haen), Edinburgh (Rutherford) en in tal van Duitse universiteitssteden (Von Haller) naar het Leidse voorbeeld hervormd. Tekenend voor zijn invloed in dit opzicht is wel, dat Frederik de Grote nog in 1770 bepaalde, dat de geneeskundige hoogleraren bij de „methode van Boerhaave” moesten blijven.

Van zijn werken mogen genoemd de Institutiones Medicae (1708), en de Aphorismen (1709), die als handboeken werden gebruikt in verschillende landen. Redevoeringen: o.a. De Commandando Studio Hippocratico (1701), De usu ratocinii mechanica (1703) (afgedrukt in Opuscula Selecta Neerlandicorum de Arte Medica I, 1907), De honore medici, servitute (1731). In 1929 werd te Leningrad een belangrijke verzameling eigenhandige geschriften (brieven) ontdekt, welke nog grotendeels op publicatie wachten.

DR G. A. LINDEBOOM

Lit.: Memoralia H. B. (Haarlem 1939) (voordrachten etc. ter gelegenheid van de herdenking van zijn sterven vóór twee eeuwen); J. en A. Romein, Erflaters van onze beschaving, opstel in dl III; R. A. B. Oosterhuis, in: Stemmen des Tijds (1938), blz. 263 enz.

< >