(Cricetus) is de naam van een knaagdier behorende tot de onderfamilie Cricetinae der Rodentia. Hamsters zijn vrij plompe dieren met wangzakken en knobbelige kiezen met wortels. De meeste soorten leven in Azië.
De inheemse hamster of korenwolf (Cricetus c. canescens) heeft een gedrongen lichaamsbouw (20-30 cm), korte poten en een korte, dichtbehaarde staart (3-6 cm). De glanzende bont-vierkleurige vacht is op de bovenzijde hoofdzakelijk roestbruin, aan de onderzijde zwart. Het zwaartepunt van haar verspreiding ligt in Siberië en Rusland, vanwaar het dier zich na het rooien der meeste bossen over Midden-Europa tot in België en Nederland heeft uitgebreid. In Nederland is zij beperkt tot Middenen Zuid-Limburg. Onze hamster is een bewoner van de cultuursteppe, vooral de korenvelden, met voorkeur voor löss- en leembodem. Hierin graaft zij, op een diepte van 0,5-2 m, haar gecompliceerde, stevige woningen, die vooral ’s winters zeer uitgebreid zijn.
In Nederland is de hamster stellig al sinds het begin van de 19de eeuw, zij het in wisselend aantal, inheems; zij schijnt de laatste tijd in aantal af te nemen. Zij houdt een winterslaap, die echter nog al eens onderbroken wordt, en ,,hamstert” dan ook flinke wintervoorraden (vaak tot 25 kg) van granen, peulvruchten en aardappelen, die in de wangzakken worden aangevoerd (40-50 g per keer). De bronsttijd valt in Mei-Juli; de draagtijd duurt 3 weken. Jaarlijks zijn er 2-3 worpen van 6-12 jongen. De levensduur is 6-10 jaar. Hamsters zijn zeer agressief, ook tegenover de mens.DR A. SCHEYGROND
Lit.: A. E. Brehm, Tierleben ii, Säugetiere 2 (Leipzig - Wien 1914); G. Dupond, La propagation du hamster en Belgique (Bruxelles 1932); A. M. Husson, Over het voorkomen van de hamster in Nederland.
Publ. Natuurh. Gen. Limburg, 2 (1949); M. A. IJsseling en A.
Scheygrond, De zoogdieren van Nederland (Zutfen 1950); H. Petzsch, Beiträge zur Biologie, insbesondere Fortpflanzungsbiologie des Hamsters (Leipzig 1936); Idem, Winterschlaf und Überwinterung des Hamsters (Dresden 1936).