is een verouderde, hoewel nog steeds gebruikte, benaming voor hoogdruk. Hierbij staat het beeld (houtsnede, letter, cliché) verhoogd
en de druk komt na ininkten door een pers tot stand. Het drukken van losse letter (sinds de helft van de 15de eeuw) heet ook wel typografie.
Geschiedenis.
Het ontstaan van de boekdrukkunst moet in eerste instantie gezocht worden in China, waar het drukken van blokboeken reeds vóór het jaar 1000 een grote hoogte bereikte. Ook het drukken van losse, beweegbare letters vindt daar zijn oorsprong in de uitvinding van Pi Sheng in 1041. Tot heden lijkt de uitvinding van de houtsnede en losse letterdruk in Europa geheel onafhankelijk hiervan te zijn geschied, ofschoon, evenals bij het papiermaken, overbrenging van de gedachte uit het Oosten niet uitgesloten is. De boekdruk of hoogdruk ontstond ca 1400, toen men naar analogie van de reeds bekende stempeldruk, houtsneden ging afdrukken op papier. Na de speelkaarten en heiligenbeelden ontstonden gehele boeken (blokboek). In de loop van de 15de eeuw zoekt men onder drang van de kerkelijke en maatschappelijke ontwikkeling der maatschappij, waardoor grote behoefte aan boeken en geschriften ontstaat, allerwegen naar een snellere vermenigvuldigingsmethode. Deze wordt gevonden in de druk met losse letters, waarvan de uitvinding speculatief wordt toegeschreven aan Laurens Janszoon Coster te Haarlem en met iets meer zekerheid aan Johann Gutenberg te Mainz.
De oudst bekende drukwerken in Nederland, waarvan de herkomst niet met zekerheid is vast te stellen, vat men samen onder de naam Costeriana. De uitvinding van het lettergieten is de kern van de boekdrukkunst, gecompleteerd met het fabriceren van een houten pers. Ook in België leeft nog een uitvindersnaam voort (Jean Brito), evenals in Frankrijk. De verspreiding van de jonge kunst vindt plaats van Mainz uit en gaat zeer voorspoedig. De opvolgers van Gutenberg zijn Johann Fust en Peter Schöffer, daarna volgt Bamberg met Albrecht Pfister (1460), waarna Duitsland vele belangrijke vroegdrukkers voortbrengt. We noemen: Mentelin, Ulrich Zeil (wiens Keulse Kroniek van 1499 nog altijd een onverklaarbaar document is bij het onderzoek: Coster of Gutenberg), Günther Zainer, Berthold Ruppel, Erhart Ratdolt, Johann Froben (in Bazel; drukte voor Erasmus).
De grondlegger van de Neurenbergse drukkerij, welke later zo beroemd werd, is Johann Sensenschmid (1470-1477), een geleerd man, zoals blijkt uit de nauwkeurigheid der door hem uitgegeven werken. Aldaar waren als drukker bekend Anton Koberger en Hiëronymus Andreae, die ook naam had als houtsnijder (Formschneider). Voorts is zeer bekend geworden het te Bazel gedrukte boek van Sebastiaan Brandt, Narrenschiff. In Augsburg verscheen in 1517 het beroemde boek Theuerdank, gedrukt door Hans Schönsperger. In 1475 werd te Pilsen het Nieuwe Testament in het Boheems uitgegeven, en in de aanvang der 16de eeuw bestond te Praag een Hebreeuwse drukkerij, nadat reeds vóór 1500 wel 60 Hebreeuwse boeken te Mantua (1480) en elders waren gedrukt. Van Duitsland uit trekken de drukkersgezellen Europa in om zich daar in verscheiden landen als boekdrukker te vestigen. Deze vroegdrukkers (zij drukten „incunabelen” of „wiegedrukken”) deden pionierswerk. De Gothiek is de stijl van het boek en aanvankelijk gebruiken de drukkers de Gothische letter. Adolf Rusch (1464) en Sweynheym en Pannartz gebruiken de eerste Romein-letter.
In Italië zien we o.a. aan het werk: Konrad Sweynheym en Arnold Pannartz (Subiaco, 1465), Johann van Speyer (Venetië, 1469), ook Erhart Ratdolt (afkomstig uit Augsburg) werkte in Venetië, Ulrich Han in Rome. Ook drukten er drie geboren Haarlemmers, nl. Nicolaas Pietersz te Padua (1476), Hendrik van Haarlem te Bologna (1482) en Gerardus van Haarlem te Florence (1483) . De Fransman Nicolas Jenson werkte in Venetië (1470-1480), waar hij vele klassieken drukte en voor het eerst een volmaakte Romeinse letter sneed en goot. De Renaissance uit zich reeds spoedig in de Italiaanse boekdrukkunst. Een prachtig voorbeeld is de Hypnerotomachia Poliphili van Aldus Manutius (1499). Jenson, Manutius, Antonio Blado en d’Arrighi zijn de grootste vroegdrukkers in Italië.
In 1470 vestigen zich Ulrich Gering, Michel Friburger en Martin Cranz in Parijs en gaven er Gasparini Pergamensis epistolarum opus uit. De leiding berustte bij Guillaume Fichet, prior, en Heynlin, bibliothecaris; Fichet koos de teksten en Heynlin was corrector. Dit was het begin van een zeer productieve periode van de Franse drukkunst. Daarna zien wij er het aantal boekdrukkers snel toenemen. Guy Marchant trad op sedert 1483, Antoine Vérard sedert 1485, terwijl Mareschal, Pigouchet, Thielman Kerver en Simon Vostre beroemd zijn geworden om hun getijdenboeken (livres d’heures, horae), monumentjes van fijne boekkunst. In de aanvang der 16de eeuw sneed Claude Garamond een nieuw type, dat thans algemeen aanvaard is en naar hem „garamond” wordt genoemd. Ook sneed hij Griekse typen voor de Franse koning (Greco du Roy). Antoine Vérard voerde een nieuw type in, dat op het daar gebruikelijke schrift geleek, nl. het batardetype.
Frankrijk dankt voorts veel van zijn roem op het gebied van boekdrukkunst aan Josse Bade (Badius), Simon de Colines (Colineus) en Geoffroy Tory en vooral ook aan de Estienne’s (Stephanus). In de Nederlanden komt de boekdrukkunst, afgezien van de Coster en Brito verhalen, van Duitsland uit binnen in Aalst, waar zich in 1473 de drukkers Joh. van Westphalen en Thierry Martens vestigen. In Noord-Nederland werken Nic. Ketelaer en Gerard de Leempt (1473, Utrecht), Gerard Leeu drukt in Gouda van 1477-1484, waarna hij zich in Antwerpen vestigt. De eerste Nederlandse Bijbel (Bible in duytsche) komt in 1477 van de persen van Jacob Jacobsz en Yemantszoon in Delft. Jacob Bellaert, die in 1483 in Haarlem begint te drukken, maakt interessant werk. Verder moeten genoemd worden de Collaciebroeders (Gouda), Broeders des Gemeenen Levens (Brussel), Jan Veldener (Leuven en Utrecht), Richard Paffraet (Deventer), Jacob van Breda (Deventer), Hugo Jansz. van Woerden (Leiden), Pieter van Os (Zwolle), Colard Mansion (Brugge), W.
Caxton (Brugge), Adriaan van Liesvelt (Antwerpen) (1495-1497). In Antwerpen werken ook Mathijs van der Goes, Godfridus Back (1495-1500) en Henrie die Lettersnider (1496-1499). Engelands eerste drukker is William Caxton, die het vak leerde in Duitsland, daarna in Brugge werkzaam was en zich in 1476 in Westminster vestigde. Wynkyn de Worde en William de Macklinia moeten nog genoemd worden.
De oudste drukwerken uit de Scandinavische Staten zijn van Johan Snell te Stockholm (1483), van Gottfried van Ghemen (1490), die later ook in Nederland drukte, en van de reizende boekdrukker Stephan Arndest te Sleeswijk (1486).
De Renaissance in het boek viert hoogtij in Italië, Frankrijk en wat minder fraai in Duitsland. Hier echter zijn het de grote houtsnijders (o.a. Albrecht Dürer, Holbein, Springinklee), die het boek tot een kunstwerk maken. De Hollandse incunabelen (1450-1500) en post-incunabelen (1500-1540) vertonen nog een Gothisch karakter, de Renaissance in het boek komt hier laat en bescheiden. Het boek groeit van nagebootst handschrift tot typografische zelfstandigheid. De titel, oorspronkelijk slechts achterin als colophon, wordt uitvoerige vermelding van inhoud en bijzonderheden, en omstreeks het einde van de 15de eeuw is de titelpagina in de tegenwoordige vorm voltooid.
De illustratie, aanvankelijk de houtsnede, wordt na 1550 in toenemende mate in kopergravure (diepdruk) uitgevoerd. Met Christophe Plantin (Antwerpen, 1549) komt in Zuid-Nederland de bloeitijd van de boekdrukkunst. De gouden eeuw brengt naast onze culturele vooruitgang op elk gebied ook enkele zeer beroemde drukkersgeslachten. Het drukken van zeekaarten, reisverhalen, theologische en wetenschappelijke werken heeft een zeer grote omvang. De jaarmarkten te Frankfurt en Leipzig hebben een omvangrijke boekhandel. Daar zien we in de 17de eeuw de uitgevers Plantin, Moretus, Elsevier, Van Waesberghe, Arkstée en Merkus, Wetstein en vele anderen een uitgelezen fonds verhandelen.
In Zuid-Nederland zijn in de 16de eeuw een aantal knappe drukkers werkzaam, waarvan we er enkelen noemen: Hillenius, Grapheus, Willem Vorsterman, Van Ghelen, Verdussen en Nutius.
De grote drukkersgeslachten van Nederland zijn: Elsevier (Leiden 1580-1712), Van Waesberghe (1557-1872), Blaeu (Amsterdam 1595-1700), Enschedé (1703-heden). Maar ook Cloppenburgh, Wetstein van der Aa en Luchtmans en Hondius. Vele uitgewekenen vestigden zich in Nederland, waaronder de Portugese rabbijn Athias, die in 1662 een bijbel drukte met typen van Chr. van Dyck. Ook Franse drukkers-uitgevers, o.a. Blussé, Néaulme, Marchand, werken hier in de 18de eeuw.
De illustraties in kopergravure stonden op een zeer hoog peil. Veelal werden de contouren ingekleurd op een tekenatelier; beroemde voorbeelden zijn de Atlassen van Blaeu en de insectenboeken van Maria Sybilla Merian. In Frankrijk doen de geslachten Fournier en Didot belangrijk werk. De Don Quichote van de Spaanse drukker Ibarra (1771) is beroemd. In Engeland zijn het de drukkers-lettergieters John Baskerville, William Caslon en Bowyer, die van zich doen spreken. De eerste drukker, die voet aan wal zette in Brits Noord-Amerika was Stephen Day, verwant met de beroemde Londense drukker John Day.
De letters, die hij meebracht, waren van Hollandse origine. Adam Mappa vestigt zich in 1791 in New York, waar hij een lettergieterij begint. Ook B. Franklin doet belangrijk werk.
Unger en Breitkopf zijn zeer bekende Duitse drukkers uit de 18de eeuw. Als één van de grootste drukkers van alle tijden moet Giambattista Bodoni (1740-1813) worden genoemd, die vnl. te Parma werkzaam was. De kopergravure als illustratie-methode was door de tweesoortige druk (hoogdruk en diepdruk) tamelijk kostbaar en een goedkopere illustratiewijze werd mogelijk door het gebruik van de houtgravure, voor het eerst toegepast door J. M. Papillon (Frankrijk) en Thomas Bewick (Engeland, 1753-1828). De houten handpers werd aan het einde van de 18de eeuw vervangen door een ijzeren (Lord Stanhope). Naast de hoogdruk (boekdruk) en diepdruk (gravure, ets) ontstond omstreeks 1798 de vlakdruk. Alois Senefelder wist een kalkhoudende steen te prepareren, zodat de gladde oppervlakte geschikt werd om als beelddrager te fungeren.
In de loop van de 19de eeuw voltrekt zich een ware technische revolutie. Als in 1814 The Times in Londen aankondigt, dat het blad op een snelpers (gebouwd door Fr. König) is gedrukt (ongeveer vijf maal zo snel als op een handpers) opent dit ongekende perspectieven. Weldra komen er dubbele persen, degelpersen en omstreeks het midden van de eeuw doet men pogingen voor de constructie van de rotatiepers, die spoedig het krantenbedrijf tot grote prestaties in staat stelt. De stereotypie houdt met deze ontwikkeling gelijke tred. Maar ook op ander terrein, papierfabricage, lettergieterij, galvanoplastiek, fotografie, chemigrafie wordt veel tot stand gebracht.
De grote Nederlandse dagbladpers vindt in de 19de eeuw haar ontstaan. Aesthetisch is het met de boekdrukkunst, vooral met het boek maar treurig gesteld. Ook het product van de lettergieterijen is danig in aanzien achteruitgegaan. Het aspect van de boekpagina is slap en saai. Wel verschijnen belangrijke boeken op wetenschappelijk gebied; Camera Obscura, Van Lennep’s werken beleven vele drukken en de grote uitgave van Dante’s Goddelijke Comedie met de houtgravures van Gustave Doré zijn vermeldenswaard. Buschman (Antwerpen), Erven Bohn (Haarlem), Nijhoff (aanvankelijk Arnhem, later Den Haag), Kruseman (Haarlem), Frederik Muller (Amsterdam), E. J. Brill (Leiden), zijn uitgevers, die grote verdiensten voor de wetenschap en cultuur hebben.
Aan het einde van de eeuw is de hoogdruk volkomen gemechaniseerd, de stoommachine vindt haar toepassing voor het aandrijven van de drukpersen, de zetmachine doet haar entree in het bedrijf. De houtgravure heeft als illustratietechniek geheel plaats gemaakt voor de chemigrafie (lijncliché en autotypie). Na het baanbrekend werk van de Engelsman William Morris en Th. Low de Vinne, D. B. Updike en Goodhue in Amerika, komt in Nederland het réveil van de typografie, zij het schoorvoetend.
Veel brachten de pioniers (architecten, grafische kunstenaars) tot stand. In dit milieu moet S. H. de Roos eervol genoemd worden. In 1904 komt de offset tot stand, een indirecte vlakdrukmethode, waarbij men van een gebogen zinkplaat via een rubbercilinder het papier bedrukt, volgens het procédé van de steendruk. Ook de rasterdiepdruk ontwikkelt zich tot een grote volmaaktheid. De grafische industrie is thans genaderd tot het wetenschappelijk stadium.
Enkele drukkerijen verbonden een laboratorium aan haar zaak, daarnaast is er het gemeenschappelijk Instituut voor Grafische Techniek, dat belangrijk researchwerk verricht. De Amerikaanse drukkerijen staan technisch op een hoog peil. De Duitse drukpersen, die overwegend in de Nederlandse drukkerijen draaien en de Zwitserse worden thans aangevuld met Engelse en Amerikaanse persen. (Voor de moderne techniek zie drukken).
M. H. GROENENDAAL JR
Lit.: O. H. Hessels, The Gutenberg Fiction (London 1912); B. Kruitwagen, De uitvinding van de boekdrukkunst en hare eerste voortbrengselen (Hand. v. d. Mij der Ned. Letterkunde, Leiden, 1918); Idem, De Costergeschiedenis en wat er van overblijft (Nieuwsblad voor de boekhandel, Nov. 1937); G.
Zedler, Von Coster zu Gutenberg (Leipzig 1921); Bigmore and Wyman, Bibliography of Printing, 3dln (London 1880-1884); S. Morison, Four centuries of fine printing (London 1924); T. F. Carter, The Invention Of Printing in China and its spread westward (New York 1922); G. A. E.
Bogeng, Gesch. d. Buchdruckerkunst I (Dresden 1928-’30, II 1935-’40); Jan Poortenaar, Coster, niet Gutenberg (Naarden 1947); Douglas Mc Murtrie, The Book (New York 1937) (ook: over de uitvinding van de boekdrukkunst, 1940, Joh. Enschedé en Zn); M. Audin, L’histoire de l’imprimerie par l'image (Paris 1928-’29); K. Haebler, Handb. d. Inkunabelkunde (Leipzig 1925); Tijdschrift „Het Boek” (voorafgegaan door Tschr. voor boek- en bibl.wezen); De Gulden Passer; K.
F. Bauer, Aventur und Kunst (Frankfurt a. M. 1940); D. B. Updike, Printing Types (Cambridge 1937); K. Löffler, Lex. d. gesamt.
Buchwesens (Leipzig 1935); R. van der Meulen, Het boek in onze dagen (Leiden 1892); K. Faulmann, Illustrierte Geschichte der Buchdruckerkunst (Wien 1882); M. F. A. G. Campbell, Annales de la typographie néerlandaise au XVe siècle (Den Haag 1874); W.
Nyhoff en M. E. Kronenberg, Nederl. bibliogr. van 1500-1540 (Den Haag 1919); Idem, L’art typogr. dans les Pays-bas pendant les années 1500 à 1540 (La Haye 1926) m. suppl.: H. Friedlaender, Typographisch A.B.C. (Den Haag 1940); Oliver Simon, Introduction to typography (London 1946); A. J. Hagen, Het handboekbinden (Haarlem 1946); Douglas C. Mac Murtrie, The Book, the story of printing (New York 1937).