vertonen in Europa een indeling in vier rijen met verschillende kleuren en tekens. Elke reeks bestaat uit een aantal kaarten met aanduiding der getallen 1-10 en een aantal kaarten met figuren.
De Nederlandse kaartrijen zijn schoppen, klaveren, harten en ruiten; in het Frans: pique, trèfle, cœur en carreau (zie ook: kaartspelen).De figuren zijn heer, vrouw en boer, terwijl het aas (= 1) gewoonlijk de hoogste waarde vertegenwoordigt. De kleuren der Italiaanse en Spaanse kaarten zijn coppa (= beker), spada (= zwaard), denari (= munten) en bastoni (= stokken), de figuren rè (koning), cavaliere of cavallo (ruiter), fante (voetknecht). De Franse kaarttekens hebben de gehele Europese en Amerikaanse wereld veroverd, zodat de oude inheemse kaartspelen daardoor steeds meer teruggedrongen zijn. Natuurlijk hebben de Franse kaarten in de verschillende landen zich aangepast (bijv. de pokerkaarten in Engeland en Amerika). De tarokkaart heeft behalve de 52 whistkaarten nog 26 andere kaarten, nl. 4 ruiters, 21 taroks met de cijfers 1-21 en een op de joker gelijkende kaart.
De speelkaarten stammen uit het Oosten, waarschijnlijk uit Perzië, Indië of Centraal-Azië. Zij zijn in de 7de eeuw n. Chr. met het Boeddhisme naar China gekomen en hebben van daar ook Japan bereikt. In Europa schijnen zij eerst in de 13de eeuw met de Kruistochten te zijn ingevoerd; zij heetten aanvankelijk naïbi, waarvan men aanneemt dat het een term der Saracenen is, die waarschijnlijk toverij betekende. Het eerst vinden wij ze in 1299 vermeld in een kroniek van Sandro di Pipozzo te Venetië, dan komt het woord naïbi in 1379 voor in de kroniek van Viterbo en zij worden in 1387 bij edict van Johan I van Castilië verboden. In de loop der 14de eeuw horen wij trouwens herhaaldelijk van verbodsbepalingen. In de Middeleeuwen waren echter ook reeds in bepaalde plaatsen speelkaartindustrieën gevestigd; de bekendste waren Lyon en Ulm.
Enkele malen is, in de 15de eeuw, de vervaardiging van speelkaarten aanleiding geweest tot het ontstaan van kunstwerken, bijv. het zgn. Bourgondische Jachtkaartenspel (Wenen, Kunsthist. Museum) en de gravures van de Duitse anonymus, de „Meister der Spielkarten”. Meestal is de artistieke waarde er van echter gering.
Lit.: Ménestrier, Biblioth. curieuse et instructive (dl 2, 1704); Jeux de cartes tarots et de cartes numérales, uitg. door de Société des Bibliophiles français (1844); W. A. Chatto, Facts and Speculations on the Origin and History of Playing Cards (1848); H. R. d’Allemagne, Les cartes à jouer du 14e au 20e siècle (2 dln, 1906); W. G. Benham, Playing Cards (1931); K.
Bachmann, Die Spielkarten, Ihre Geschichte in 15 Jahrhunderten (1932); W. L. Schreiber, Die ältesten Spielkarten (1937); G. v. Rijnberk, Le tarot, histoire, iconographie etc. (Lyon 1947), met bibl.