Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 26-08-2022

Boekdrukkunst, uitvinding der

betekenis & definitie

Over tijdstip en plaats van de uitvinding van het drukken door middel van losse letters en over de naam van de uitvinder bestaat groot verschil van gevoelen. Johan Mentelin te Straatsburg, Jan Brito te Brugge, Pamfilo Castaldi te Feltre kunnen evenals Prokoop Waldfoghel te Avignon, bij de tegenwoordige stand van het onderzoek niet meer als uitvinders in aanmerking komen.

Het onderzoek wordt bemoeilijkt, doordat de meeste daarbij betrokken drukwerken geen drukker, plaats of datum van de druk vermelden.Johann Genschfleisch, genaamd Gutenberg, geboren te Mainz ca 1395, wiens oudste drukwerk kan gesteld worden op ca 1445, wordt door velen als de uitvinder beschouwd. Gutenberg heeft zich reeds te Straatsburg, waarnaar hij was uitgeweken wegens burgerstrijd te Mainz, en waar hij tot ca 1444 verbleef, met proeven bezig gehouden, waarvan echter geen voortbrengselen tot ons gekomen zijn, doch uit de historische gegevens kan men aannemen, dat de uitvinding destijds nog niet door hem was gedaan. Hij vestigde zich daarna weder te Mainz, waar, na de eerste bekende druk, een fragment van het Sybillenbuch, te stellen op ca 1445, een astronomische kalender verscheen, die, blijkens het nog aanwezige fragment, bestemd was voor 1448 en dus in 1447 kan zijn gedrukt. Vervolgens onderneemt hij, financieel gesteund door de Mainzer koopman Johannes Fust, de druk van de beroemde Latijnse Bijbel, die vermoedelijk 1455 zal zijn beëindigd, nadat intussen het eerste gedateerde drukwerk, een aflaatbrief, in 1454 van zijn pers was gekomen. Ten gevolge van onenigheid tussen de beide partners is het bedrijf ca 1456 door Fust met zijn schoonzoon Peter Schöffer voortgezet; hun eerste grote werk was het Missale van 1457, een meesterstuk van drukkunst. De werkplaats wordt — na de overgave van Mainz in 1462 aan Adolf van Nassau — door diens troepen verwoest en de drukkers verspreiden zich. Gutenberg, die vermoedelijk na 1456 niet meer zelfstandig heeft gedrukt, hoewel hij wèl in het bezit van drukmateriaal moet zijn geweest, is waarschijnlijk in 1468 te Mainz overleden.

Naast drukwerken, welke aan Gutenberg worden toegeschreven, bestaan ook zeer oude voortbrengselen der kunst, die van Nederlandse oorsprong zijn. Geen enkele dezer drukken vermeldt plaats, datum of naam van de drukker, noch zijn deze daaruit op andere wijze af te leiden. Voor de vraag of deze drukken ouder zijn dan die van Gutenberg en de uitvinding dus aan een Nederlander kan worden toegeschreven, zijn de volgende historische feiten van grote betekenis:

1. de verklaring van de abt Jean le Robert van een klooster te Cambrai, dat hij in 1445 op de markt een boek heeft laten kopen, dat hij beschrijft als te zijn „getté en molle”, uit metaal gegoten, waarmede vermoedelijk een typografisch gedrukt boek zal zijn bedoeld en zeker geen blokboek. Dit boek was een Doctrinale van Alexander de Villa Dei. Onder de eerstelingen der Nederlandse drukkunst komt een dergelijk werk voor, terwijl van Gutenberg geen Doctrinale druk bekend is;
2. de verklaring, afkomstig van de Keulse drukker Ulrich Zell, die de kunst te Mainz van Gutenberg of Schöffer heeft geleerd, voorkomende in de Keulse Kroniek, gedrukt te Keulen 1499 door Johann Koelhoff de Jonge, en waarin uitdrukkelijk ten aanzien van de uitvinding door Gutenberg wordt verklaard, dat de „eyrste Vurbyldung” daartoe bestond in de Donaten (Latijnse spraakkunst van Aelius Donatus), die vóór 1450 in Holland zijn gedrukt, hoewel op een technisch minder ontwikkelde wijze. Tot deze Nederlandse drukken behoren inderdaad verschillende donaten en het is niet aannemelijk, dat de drukker Zell met zijn mededeling blokboeken bedoeld zal hebben, die trouwens in Duitsland zelf veelvuldig gedrukt werden.

Het verband tussen deze twee verklaringen enerzijds en de Nederlandse drukken anderzijds springt in het oog. Indien nu nog kan worden aangetoond, dat de techniek der Duitse drukken afgeleid kan zijn van die der Nederlandse, is een aanvaardbare reconstructie verkregen. Het technisch onderzoek der Nederlandse drukken heeft niets aan het licht gebracht, wat zich tegen de mededeling van de Keulse Kroniek verzet, hoewel omtrent het procédé dezer drukken thans nog geen vaste mening bestaat; het onderzoek naar de giettechniek der letters heeft nog niet tot vaststaande conclusies geleid, maar maakt het wel aannemelijk, dat de eerste Nederlandse drukken ouder zijn dan het eerste werk van Gutenberg.

Omtrent de persoon van de Nederlandse drukker bezit men geen officieel gegeven uit de tijd van het ontstaan der kunst. Wel bestaat een overlevering volgens welke die drukken zouden zijn vervaardigd door Laurens Janszoon Coster te Haarlem. Verschillende personen van die naam hebben te Haarlem gewoond. De overlevering, welke door de Hollandse geschiedschrijver Adriaen de Jonghe (Hadrianus Junius) omstreeks 1568 werd geboekstaafd en na diens dood verscheen in zijn werk Batavia, gedrukt in 1588 bij Plantijn te Leiden, maakt geen overtuigende indruk en het blijft dus moeilijk aan Coster de uitvinding toe te schrijven, zolang geen betere gegevens bestaan.

Het probleem van de uitvinding blijft voortdurend de gemoederen bezig houden. Dit behoeft niet te verwonderen, daar de uitvinding, behalve uit een technisch oogpunt, ook van buitengewone culturele waarde is geweest, doordat zij:

1. de ontwikkeling van brede lagen der maatschappij mogelijk heeft gemaakt en de drang naar wetenschappelijke ontwikkeling, die reeds in de stichting der universiteiten tot uiting was gekomen, heeft gestimuleerd;
2. vrijwel onmogelijk heeft gemaakt, dat eenmaal gedrukte werken voor het nageslacht verloren gaan;
3. als voorloper kan worden beschouwd van de periodieke pers;
4. heeft medegewerkt om het gehele wetenschappelijke denken op andere leest te schoeien. De drukkunst heeft in de wetenschap een geheel ander tempo gebracht.
H. A. WARMELINK

Lit. (recente werken): Pater B. Kruitwagen, Dc uitvinding der boekdrukkunst en haar eerste voortbrengselen. Hand. Mij Ned. Lett. (1918), p. 31; Zedler, Von Coster zu Gutenberg (1921); A. Blum, Les origines du papier, de l’imprimerie et de la gravure (1935); A.

Ruppel, Johannes Gutenberg, Sein Leben und sein Werk (1939); P. Butler, The origin of printing in Europe (1940); J. Poortenaar, Coster - niet Gutenberg (1947); Pater B. Kruitwagen, L. J. Coster weer op het tapijt. Het Boek, Nieuwe Reeks dl XXIX, p. 69.

< >