in het Frans La Corse, in het Grieks Kyrnos, een eiland in de Middellandse Zee, slechts 84 km verwijderd van de kust van Italië, wordt door de smalle straat van Bonifacio van Sardinië gescheiden. Aardrijkskundig behoort het tot Italië, staatkundig vormt het het 87ste departement van Frankrijk, dat op 8722 km2 (1946) 267 873 (ca 55 000 minder dan in het topjaar 1936; dichtheid 31 per km2) inw. telt, die, met uitzondering van enige Franse en Griekse kolonisten, van Italiaanse oorsprong zijn.
Het eiland is met Sardinië en met Italië door een onderzeese rug verbonden. De zee tussen Frankrijk en het eiland heeft daarentegen een diepte van 2000 m. Bij Bastia begint het bergachtige, 38 km lange schiereiland van Kaap Corse. Het binnenland bestaat uit woeste bergen, die duidelijk een voortzetting zijn van die van Sardinië.
Het smalle oostelijke deel is vlak en bestaat uit krijtgesteenten, aan de kust ook uit tertiaire en kwartaire vormingen, terwijl het westelijk gedeelte uit oudkristallijngesteenten, vooral graniet, is opgebouwd. De rivieren zijn klein en onbetekenend. Het klimaat is aangenaam als dat van de Riviera en slechts op enkele plaatsen wegens de moerassen ongezond. Ajaccio heeft jaarlijks 136 absoluut onbewolkte, tegen 48 regendagen; de gemiddelde jaarlijkse neerslag bedraagt 630 mm, de gemiddelde wintertemperatuur 12 gr.
C., de zomer temperatuur 24 gr. G. De grond in de dalen en langs de kust is vruchtbaar en levert rijke graanoogsten. Het volksvoedsel van de Corsicanen bestaat echter in hoofdzaak uit kaas, kastanjes en kastanjemeel en brood.
Wijndruif, vlas, citrusvruchten en olijven zijn van belang evenals de zijdeteelt. De bossen (17 pct van het eiland, vooral in Aïtone, Vizzavona en Castagniccia) leveren dennen-, eikenen lorkenhout, inzonderheid voor de scheepsbouw. Verder zijn er grote kastanjebossen. Niet alleen het kleinvee, maar ook de galappelproductie is het bos vijandig.
Schapen en geiten hebben vooral de grote uitbreiding van de maquis-vegetatie op hun rekening (50 pct van het eiland). Aan delfstoffen bevat het eiland o.m. ijzer, lood, klipzout, graniet, porfier, jaspis, enz.De industrie is weinig ontwikkeld. Voor communicatiemiddelen was lange tijd slecht gezorgd, het spoorwegnet is ca 300 km lang. Autobussen en voor de vreemdelingen de touring-cars vergemakkelijken thans het verkeer; vooral Bocognano (Vizzavona) heeft zich tot toeristencentrum ontwikkeld. De handel heeft vnl. met Frankrijk (Marseille) plaats, hoewel ook met Italië en Algerië.
Ingevoerd worden graan en meel, bouwmaterialen, kolen, enz.; uitgevoerd wijn, hout, olijfolie, kastanjes en zuidvruchten. De voornaamste havens zijn Bastia, Ajaccio en Calvi. De Corsicanen zijn middelmatig van grootte, maar gespierd en zonder veel intellectuele ontwikkeling. Woning, huisraad en kleding zijn daarom hoogst eenvoudig, zelfs armoedig.
Roof en moord (bandietenwezen) ten gevolge van bloedwraak (vendetta) zijn geen zeldzaamheden. De volksontwikkeling is zeer matig. Eeuwenlang was de Corsicaan in hoofdzaak herder, doch emigreert thans gaarne naar het vasteland, waar hij een overheidsbetrekking zoekt; later keert hij meestal naar zijn eiland terug. De taal is Italiaans dialect, eensdeels (vnl. in het Z.) verwant aan het N.-Sardisch (Sassarese, Gallurese), anderdeels onder Pisaanse en vooral Genuese invloed; het officiële Frans wint echter aanhoudend terrein.
Het eiland is verdeeld in 4 arrondissementen, 62 kantons en 353 gemeenten. Hoofdstad is Ajaccio, dat door het zachte klimaat veel vreemdelingen trekt.
De oorspronkelijke bewoners van Corsica behoorden tot de Ligurische stam. Later maakten de Carthagers zich van het eiland meester, maar moesten het na de Eerste Punische Oorlog afstaan aan de Romeinen (238 v. Chr.). In 456 werd het eiland veroverd door de Vandalen en, nadat dezen in 533 door Belisarius verdreven waren,kwam het beurtelings onder het gezag van de Griekse keizers en van de Goten.
Het had van de invallen van verschillende volkeren veel te lijden en geraakte allengs onder de heerschappij van een aantal leenheren. Hiertegen kwamen in 1002 de inwoners in verzet en vestigden er een soort van vertegenwoordigend bestuur met 15 erfelijke caporali aan het hoofd. In 1077 erkenden zij Gregorius VII als hun opperheer, doch Urbanus II droeg zijn gezag over het eiland op aan Pisa, terwijl het in 1084 door de Genuezen veroverd en vervolgens in 1300 aan dezen werd afgestaan, waarna de verschillende partijen aanleiding gaven tot voortdurende burgeroorlogen. In 1735 verwierf baron Theodoor von Neuhoff zoveel invloed, dat hij door de inwoners tot koning werd uitgeroepen.
Op verzoek van Genua begaven zich Franse troepen daarheen en koning Theodoor nam de wijk. Na de aftocht van de Fransen kwamen de Corsicanen echter opnieuw in opstand en de Senaat benoemde in 1755 Pasquale Paoli tot generaal. Deze nam zulke krachtige maatregelen, dat de Genuezen en Fransen weldra niets meer in bezit hadden dan Bastia en nog enkele zeeplaatsen. Eerstgenoemden, de hoop verliezende op een herovering, stonden het eiland tijdelijk af aan de koning van Frankrijk (1768) onder voorwaarde, dat deze de Corsicanen onderwerpen en zolang over het eiland regeren zou, totdat Genua hem de oorlogskosten vergoed had.
Steunende op Britse bijstand, verdedigde Paoli zich met grote dapperheid, doch toen de verwachte hulp uitbleef en maarschalk de Vaux met 30 000 man landde, ontzonk de Corsicanen de moed en hun aanvoerder vluchtte naar Engeland, hoewel de guerrilla-oorlog in het gebergte nog wel 6 jaar aanhield. Gedurende de Grote Revolutie werd Corsica een Frans departement, dat zijn afgevaardigden naar de Nationale Conventie zond. Ook kwam Paoli toen in zijn vaderland terug, doch, zodra hij onder het Schrikbewind ontboden werd naar Parijs, riep hij het volk onder de wapens, veroverde met hulp van de Engelsen Bastia en Calvi en bewerkte, dat het gehele eiland zich aan Engeland onderwierp (1794). Nu werd het tot een vice-koninkrijk verheven, ontving een eigen grondwet en werd door een onderkoning bestuurd.
Inmiddels ontstond er een Fransgezinde partij, die zich onder de leiding van generaal Gentili uitbreidde, zodat bij de landing van de Fransen in 1796 de Engelsen het eiland moesten ontruimen. Na die tijd is het in het bezit van Frankgebleven.
In Wereldoorlog II werd Corsica door de Italianen bezet, die er onder het fascisme reeds vele jaren het oog op gevestigd hadden; echter na de bezetting van Sardinië door de geallieerde legers werd Corsica haast zonder slag of stoot weder ontruimd.
Lit.: L. H. Caird, History of C. (1899); L. de Bradi, La Corse inconnue (Paris 1928); R. Blanchard, La G. (Grenoble 1929); A.
Ambrosi, Géographie physique de la G. (1931); Ant. Albitreccia, La Corse; son évolution au XIXe siècle et au début du XXe (1945).