vroeger vaak met het lidwoord Alkoran genoemd, is de naam van het aan de profeet Mohammed geopenbaarde heilige boek der Mohammedanen. In de Mohammedaanse opvatting bevat de Koran Allah’s eigen woorden.
Koran betekent eigenlijk „reciet” en werd oorspronkelijk voor elke afzonderlijke openbaring gebruikt, die de profeet reciteerde. Eerst na zijn dood werden deze openbaringen uit optekeningen en mondelinge bronnen bijeenverzameld en geredigeerd. De overlevering schrijft de oudste Koranredactie aan de kalief Othman toe (ca 650).Ook na de redigering van de consonantentekst zijn nog verschillende tradities omtrent de juiste vocalisatie en lezing blijven bestaan. De Koran is ingedeeld in 114 hoofdstukken of soera’s, die onderverdeeld zijn in verzen (dja) en alle (behalve soera 9) beginnen met de woorden „Met de naam van God de barmhartige Erbarmer”. De eerste soera heet „al-Fatiha” (de openende) en is kort; zij wordt bij het plichtgebed en andere rituele verrichtingen gereciteerd. Daarna volgen de verdere soera’s in een volgorde, die min of meer het beginsel huldigt de lange aan de korte te doen voorafgaan. Van iedere soera is overgeleverd, of zij in Mekka dan wel in Medina is geopenbaard, maar het tekstonderzoek heeft geleerd, dat gedeelten, die tot zeer verschillende perioden behoren, vaak bijeen zijn geworpen. Wel zijn in het algemeen de latere, kortere soera’s uit Mekka afkomstig, uit de tijd toen de profeet geïnspireerde en vaak geheimzinnig klinkende openbaringen voordroeg. Deze eerste openbaringen hebben betrekking op de komende oordeelsdag, waarvoor hij de Mekkanen waarschuwt. Ook de eenheid en enigheid van Allah komt in deze oude gedeelten sterk op de voorgrond. Andere gedeelten zijn in minder geestvervoering geschreven. Hiertoe behoren de schilderingen van de beloningen en straffen in het hiernamaals; ook de uitvoerige geschiedenissen van vroegere profeten om de hoorders bij te brengen, hoe het gegaan is met vroegere volken, die de prediking van hun profeten in de wind hebben geslagen. Een zeker gedeelte wordt verder ingenomen door voorschriften van wetgevende aard in de ruimste zin, zoals over de bedevaart, de vasten, het wijnverbod, huwelijksvoorschriften en vele andere; deze voorschriften dateren uit de tijd waarin Mohammed in Medina onbetwist leider der Mohammedaanse gemeente geworden was.
De Koran geldt bij de Mohammedanen als een wonder”, waarmede de goddelijke zending van Mohammed bewezen wordt. Herhaaldelijk tart de tekst de tegenstanders van de profeet iets dergelijks te produceren. Inderdaad was in Mohammeds tijd het tot stand komen van een dergelijk Boek (al Kitab, d.i. „het Boek”) in het Arabisch iets volkomen nieuws. Vandaar de grote verering, die de Koran steeds genoten heeft; zij uitte zich later o.a. in het theologische dogma van de ongeschapenheid van de Koran. Nog steeds is een deel van het onderwijs in Mohammedaanse landen gewijd aan het uit het hoofd leren van Korangedeelten en tallozen hebben de gehele Korantekst van buiten geleerd. Verder geldt de Koran als de meest gezaghebbende bron voor de Moh. Plichtenleer en de theologische dogma’s. Voor het uitwerken van deze leringen en voorschriften was echter interpretatie nodig en al naarmate zich in de Islam verschillende richtingen ontwikkelden, had ieder daarvan een haar eigen interpretatie. Menigmaal komt het voor, dat een tekst anders wordt uitgelegd dan de oorspronkelijke zin was, die er in Mohammeds tijd aan gegeven werd; soms is die oorspronkelijke zin zelfs niet meer te achterhalen. Wie thans de Koran wil leren begrijpen, moet hem in ieder geval met behulp van een of meer van de talrijke Korancommentaren lezen. Zelfstandige interpretatie is in de meeste Mohammedaanse kringen niet meer geoorloofd; men moet de oudere autoriteiten volgen. Niettemin zijn er tegenwoordig modernistische richtingen, die de inhoud van de Koran als volkomen in overeenstemming met moderne toestanden en zelfs met de moderne stand der wetenschap willen verklaren.
Grote delen van de Koran zijn geschreven in rijmend proza en in het algemeen geldt de tekst als een ideaal voorbeeld van zuiver Arabisch, wat intussen niet met de werkelijkheid klopt. Lange tijd werd het vertalen van het „Woord Gods” in een andere taal als ontoelaatbaar beschouwd. Het bezwaar, dat tegen het drukken van de Koran bestond, is reeds sedert lang overwonnen. Steeds echter is de meeste zorg besteed aan het afschrijven van Koranhandschriften; buitengewoon prachtige en kostbare exemplaren bevinden zich nog in particulier bezit en in openbare bibliotheken.
Uitg.: Europ. uitg. v. G. Flügel, Corani textus Arabicus (Wien 1834), herh. uitgeg. Off. uitg. Cairo 1924 en later. Vert.: Ned. vert. o. toez. v. S. Keyzer (1860, 3de dr., 1905), Arab. tekst m. aant. v. Maulwi Mochammed Ali en Ned. vert. v. Soedewo (Batavia 1931); oudere Ned. vert. v. Glazemaker (1658 enz.) en L. J. A. Tollens (Batavia 1859); Fr. vert. v. Kasimirski (Paris 1878), R. Blachère (Paris I949-I950, E. Montet, (Paris 1950); Eng. vert. d. E. K. Palmer (2 dln, 1880, The Sacred Books of the East, 6 en 11) en R. Bell (Edinburgh 1937, critish); Duitse vert. v. M. Henning (1901, in Reclams Univ. bibl.); vgl. S. M. Zwemer, Translations of the K., in: Muslim World V (1915).
Lit.: Th. Nöldeke, Gesch. des K. (Leipzig 1860), herbew. door Schwally en Bergsträsser (dl 1/2, 1909-’19; dl 2 onvoltooid, 1926-29); H. U. W. Stanton, The Teaching of the Qur’an (1919); I. Goldziher, Die Richtungen der isl. Koranauslegung (Leiden 1920); W. Rudolph, Die Abhängigkeit des K. von Judentum u. Christentum (1922); J. Horovitz, Quran, in: Islam XIII (1923); Idem, Koranische Untersuchungen (1926).