Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 26-08-2022

Biociden

betekenis & definitie

zijn stoffen die gebruikt worden voor de chemische bestrijding van levende organismen. Ze omvatten dus de insecticiden, de bactericiden en de fungiciden die voor de bestrijding van insecten, bacteriën en schimmels dienen.

Men onderscheidt tussen biociden die de organismen doden, biostatische stoffen die de verdere groei remmen en genestatische stoffen, die de voortplanting verhinderen. De scheiding daartussen is echter niet scherp te trekken, daar vele biociden in geringe concentratie biostatisch werken en omgekeerd biostatische stoffen bij hoge concentratie als biociden werken. Bovendien is de inwerking afhankelijk van de tijd zodat, wanneer men het biocide na een korte inwerking, verwijdert, het organisme weer opleeft. Ten slotte is de inwerking nog afhankelijk van vele andere factoren (zuurgraad, temperatuur, andere stoffen, vitaliteit). Daarom beter al deze stoffen onder de biociden te rekenen.

De betekenis der biociden is groot. Schimmels en insecten tasten de landbouwgewassen aan, muizen en ratten belagen de voedselvoorraden, motten de kleding, de houtworm de meubelen. Daarnaast eisen hygiënische overwegingen dat men bepaalde organismen verdelgt. Zonder het gebruik van biociden op grote schaal zou het leven bij de huidige bevolkingsdichtheid, veel minder comfortabel, zo niet geheel onmogelijk zijn.

Vóór 1940 was Nederland vrijwel uitsluitend op import aangewezen. Sinds 1945 is de productie van biociden in Nederland krachtig ter hand genomen.

De keuze van een biocide voor een bepaald doel hangt van vele omstandigheden af, zodat het moeilijk is algemene regels te geven.

Voor het zuiveren van schepen, molens, fabrieken en woonhuizen, neemt men graag een gas, dat in alle hoeken en gaten doordringt en het ongedierte doodt. In de land- en tuinbouw prefereert men poeders, oplossingen of suspensies die men op de gewassen kan spuiten of sproeien. Voor het conserveren van leer, rubber, hout, textiel en papier, kiest men bij voorkeur een niet-vluchtige, vaste stof, die in vele gevallen nog kleurloos, reukloos en onoplosbaar in water moet zijn.

Andere overwegingen bij de keuze van een biocide, zijn de prijs, de beschikbare hoeveelheden, de methode van toepassmg (apparaten), de specifiteit der giftstof ten opzichte van bepaalde organismen en de vraag, of een bepaald biocide geen schade zal doen aan mens en dier. Sommige biociden zijn weinig specifiek, kwikverbindingen zijn voor nagenoeg alle levende wezens zeer vergiftig. Rotenon, daarentegen, het actieve bestanddeel van Derrispoeder is zeer giftig voor insecten en vissen, doch niet voor zoogdieren, penicilline werkt in zeer geringe hoeveelheden in op bepaalde bacteriën (coccen) en is voor de mens onschadelijk. Onder de zgn. weedkillers zijn er die alleen tweezaadlobbige planten, andere die alleen éénzaadlobbigen doen sterven. Het DDT, gebruikt bij insectenplagen in boscomplexen, blijkt de nuttige insecten te sparen.

Het feit dat sommige organismen zich aan bepaalde vergiften kunnen aanpassen (adaptatie), zodat ze na enige tijd veel hogere concentratie vergen om verdelgd te worden, maakt de zaak nog ingewikkelder. Zo heeft men adaptatie waargenomen bij de toepassing der zgn. sulfa-geneesmiddelen (bijv. sulfonilamide), waarin het gevaar schuilt dat op de duur alle bacteriënstammen zich adapteren en resistent tegen deze middelen worden. Vandaar dat men tegenwoordig bij de behandeling van bepaalde ziekten niet alleen met penicilline of sulfa-geneesmiddelen werkt, maar met combinaties, zodat de microben geen gelegenheid krijgen zich aan een van die stoffen te adapteren.

Men heeft vrij ingewikkelde toestellen gemaakt om biociden te sproeien of te verstuiven. Met behulp van vliegtuigen kan men grote oppervlakken bewerken; in tropische landen houdt men gehele streken op die manier vrij van malariamuggen (o.a. met DDT).

Het is aan te raden geen biociden te gebruiken zonder voorlichting door instellingen die op dit gebied research hebben verricht. In Nederland wordt die voorlichting gegeven door de Plantenziektekundige Dienst te Wageningen, door instituten van de organisatie T.N.O., terwijl ook enkele andere laboratoria (o.a. medische instituten) zich met de studie van biociden bezighouden.

De biociden worden ingedeeld naar bepaalde groepen van te bestrijden organismen. Zo onderscheidt men de volgende groepen:

a. Insecticiden toegepast tegen:

Insecten (motten, kevers, rupsen, bladluizen, vlooien, luizen, teken, kakkerlakken, mieren, termieten, sprinkhanen, vliegen, muggen, enz.).

b. Acariciden toegepast tegen:

Mijten, in het bijzonder tegen parasitaire vormen in de landbouw en tuinbouw.

c. Bactericiden toegepast tegen:

Bacteriën (conservering, ziektebestrijding, desinfectie, enz.).

d. Fungiciden toegepast tegen:

Schimmels (als vorige).

e. Protozoöciden toegepast tegen:

Protozoa (oerdiertjes), bijv. tegen ziekteverwekkers in mens en dier (dysenterie-amoebe, malaria-parasiet, spirochaeten, trypanosomen, enz.).

f. Rodenticiden toegepast tegen:

Knaagdieren, meer speciaal ratten en muizen.

g. Algiciden toegepast tegen:

Algen (wieren), bijv. in zwembaden.

h. Phytociden toegepast tegen:

Hogere planten, bijv. onkruiden, zie boven bij „weedkillers”.

i. Anthropociden toegepast tegen:

De mens (oorlogs-, gif- en strijdgassen, in de oorlog en door de politie gebruikt).

Rationeel is deze indeling niet, omdat één stof zowel het een als het ander kan zijn en men bovendien zoveel nieuwe groepen kan maken als men wil. Er bestaat bijv. een term „pesticiden”, welke omvat a, b, d en f. Men zou ook c, d, e en g samen „microbiociden” kunnen noemen. Er zijn verder nog velerlei andere namen in gebruik: desinfectantia, desinsectiemiddelen, anti-mot-middelen, parasiticiden (tegen luizen e.d.), weedkillers, antifouling (zie fouling), antibiosen. Deze namen hebben echter alle hun betekenis, omdat men zelden meer dan één toepassing gelijk beoogt en men in de practijk daar blijkbaar behoefte aan gevoelt; de meeste termen zijn trouwens duidelijk genoeg. Het woord „antibiose” verdient enige omschrijving.

Dit woord is in gebruik voor stoffen als penicilline, expansine, streptomycine, glutinosine e.a. Volgens de definitie van Waksman is een antibiose „een chemische substantie, geproduceerd door micro-organismen, die de eigenschap bezit de groei van bacteriën en andere micro-organismen te remmen of ze zelfs te doden. De werking van een antibiose is selectief, zodat sommige organismen gevoelig zijn en andere niet of slechts weinig; elke antibiose is dus gekenmerkt door een „antibiotisch spectrum” van gevoelige organismen. De selectieve werking van een antibiose is ook merkbaar bij de aanwezigheid van parasitaire microben in een gastheer. Zij variëren in fysische en chemische eigenschappen en in haar giftigheid tegenover dieren. Op grond van deze eigenschappen hebben sommige antibiosen opvallende chemotherapeutische toepassingen en worden zij gebruikt voor de bestrijding van diverse microbenziekten van mens en dier.” Overigens is een antibiose dus een bactericide, fungicide enz. naar het gebruik, dat men er van maakt. Vgl. verder insecticiden, conserveren, groeistoffen (voor „weedkillers”).

DR A. D. J. MEEUSE

< >