Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 26-08-2022

Bindweefsel

betekenis & definitie

is de verzamelnaam voor een grote groep van dierlijke weefsels, die met elkaar gemeen hebben, dat zij embryologisch uit het mesodermale kiemblad zijn ontstaan en tot taak hebben klier- en spierweefsel op te vullen en tot organen te verenigen. In de klieren, bijv. speekselklieren, lever, nieren, enz., vult bindweefsel de ruimten tussen het uit epitheel opgebouwde klierweefsel op; in de spieren worden de spiervezels door bindweefsel te zamen gehouden.

De bloedvaten en zenuwen, die een orgaan verzorgen, verlopen in het bindweefsel. Ook de samenhang der organen onderling wordt door bindweefsel tot stand gebracht. Verder vormt het, als kraakbeen en been bij de hogere gewervelde dieren, het steunapparaat, nl. het skelet, voor het gehele lichaam. In het bindweefsel hebben de bindweefselcellen vnl. een vormende functie; de samenvoegende en steunende taak komt hoofdzakelijk toe aan de intercellulaire stof. Deze laatste is zeer verschillend van samenstelling; haar physische en chemische eigenschappen lopen ver uiteen. Bestaan de intercellulaire elementen vnl. uit ongevormde stof of uit vezels, dan spreekt men van bindweefsel in engere zin. Daarnaast rekent men onder het bindweefsel ook het kraakbeen en het been. In de loop der ontogenese en phylogenese kunnen kraakbeen en been uit gewoon bindweefsel ontstaan.Het bindweefsel in engere zin is opgebouwd uit in de regel sterk vertakte cellen met kernen, die zich gemakkelijk laten kleuren. Daartussen bevindt zich een grote intercellulaire ruimte, waarin verschillende door haar gevormde elementen aanwezig zijn. In het embryonale bindweefsel ligt tussen de cellen een slijmerige substantie; spoedig worden daarin door de cellen bindweefselvezels gevormd. In het reticulaire bindweefsel vormen de vezels een uitgebreid netwerk. Men treft het aan in die organen, waarin lymphcellen gevormd worden, bijv. in de lymphklieren, de milt, amandelen, darmfollikels, thymus. Men noemt het daarom ook wel lymphadenoïd weefsel.

Nog meer overwegen de vezels in het zgn. vezelige bindweefsel, dat overal in het lichaam is verspreid. Daarin zijn ook de cellen in verschillende soorten gedifferentieerd: naast de eigenlijke bindweefselcellen of fibroblasten vindt men er bij microscopisch onderzoek mestcellen, lymphocyten, klasmatocyten, plasmacellen en eosinophiele cellen in. De bindweefselvezels zijn van tweeërlei soort, nl. de in dikkere bundels verenigde lijmvormende of collagene vezels en de fijnere elastische vezels, die door bijzondere kleuringen te onderscheiden zijn. In het losse bindweefsel vormen de eerste een los vlechtwerk, waaraan ook elastische vezels deelnemen. De collagene vezels kunnen verder laagsgewijs of in grotere bundels gerangschikt zijn, wat bij de pezen het geval is. Daar hebben ook de cellen een vorm, die aan de functie van die delen beantwoordt.

Elastisch bindweefsel treft men bijv. aan in de wanden der grotere bloedvaten en in de longen. De stevige banden in de nek zijn vrijwel uitsluitend uit elastische vezels samengesteld.

In de bindweefselcellen kan pigment opgehoopt zijn; dergelijk pigmentweefsel is bijv. in het regenboogvlies bij de mens aanwezig. Veel meer verbreid is het evenwel bij lagere gewervelde dieren, bijv. de kikvors, het kameleon. Onder invloed van het licht kunnen de gepigmenteerde cellen, die onder de huid gelegen zijn, zich meer of minder uitbreiden; hiervan is de aan de omgeving aanpassende kleurwisseling bij die dieren het gevolg.

Tot het bindweefsel behoort verder het vetweefsel, dat hoofdzakelijk bestaat uit bindweefselcellen, waarin een zeer grote hoeveelheid vet is opgezameld. Aanvankelijk in de vorm van kleine druppeltjes daarin zichtbaar, vult het vet op de duur het gehele cellichaam op, zodat zelfs de celkern buiten het bolronde cellichaam uitpuilt. Waar door verwondingen of ontstekingen orgaanelementen verloren zijn gegaan, wordt het hiaat door nieuwgevormd bindweefsel opgevuld. Dit bindweefsel heeft de eigenschap snel vezels te vormen en te gaan schrompelen, waardoor een litteken ontstaat. Uitgebreide vorming van littekenweefsel met de daarop volgende schrompeling kan aanleiding zijn tot misvormingen, contracturen, verplaatsing van inwendige organen e.d., en het normale verloop der verrichtingen nadelig beïnvloeden.

DR J. VAN NIEKERK

Lit.: Boeke, de Groodt en Heringa, Leerboek der algemeene en bijzondere weefselleer (Utrecht 1939).

< >