Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 05-01-2022

Been

betekenis & definitie

(3) meervoud benen, naam van de onderste ledematen van de mens (vergelijk been, 2).

Hoewel we in grove trekken veel overeenkomst in bouw zien tussen arm en been, bestaat er ook belangrijk verschil. Terwijl de arm hoofdzakelijk dient als grijpwerktuig en zeer geschikt is voor het verrichten van fijne en samengestelde bewegingen, is het been meer als steunorgaan ingericht, terwijl het tevens dient als middel ter voortbeweging.

Door de bekkenbeenderen, die innig met de Wervelkolom samenhangen, is het met het overige skelet verbonden. Het skelet van het been bestaat uit: het dijbeen [femur), het scheenbeen [tibia) en het kuitbeen [fibula). Het dijbeen is het grootste been van het gehele lichaam en behoort tot de pijpbeenderen. Het bovenuiteinde, de kop, vertoont een bolvormige aanzwelling, die in de gewrichtspan aan weerszijden van het bekken is geplaatst [heupgewricht). De kop is door de zgn. hals weer met het eigenlijke pijpbeen verbonden onder een stompe hoek, welke bij sommige ziekten en op hogere leeftijd meer tot een rechte nadert. Naar voren is het dijbeen licht convex gekromd, terwijl aan het ondereinde weer een aanzwelling wordt aangetroffen, die door een gleuf, in voor-achterwaartse richting verlopend, in twee helften wordt gescheiden. Deze maken deel uit van het kniegewricht en zijn, evenals alle gewrichtsvlakten van beenderen, met kraakbeen bekleed.

Het scheenbeen en kuitbeen vormen de beenderen van het onderbeen. Het eerste, veel krachtiger dan het tweede, is door het kniegewricht met het dijbeen verbonden en draagt in hoofdzaak de lichaamslast, terwijl het kuitbeen onder het kniegewricht er zijdelings mee is verenigd. De beide beenderen verlopen naar beneden bijna evenwijdig tot het voetgewricht, waar het kuitbeen de buitenenkel vormt, het scheenbeen de binnenenkel en een brede gewrichtsvlakte, die op het voetskelet steunt. Door verschillende spieren, welke ontspringen aan wervelkolom en bekken en zich vasthechten aan boven- en onderbeen, deels ook bovenbeen, onderbeen en voet verbinden, zijn gecompliceerde bewegingen mogelijk. In het peesachtige uiteinde van een dezer spieren, de krachtige vierhoofdige strekspier, die aan de voorzijde van het bovenbeen is gelegen, vinden we de knie schijf, die eigenlijk een verbeend gedeelte van de pees, een zgn. sesambeen, is. Aan de achterzijde vinden we, beneden de bilspieren, lange spieren, welke van het bekken naar het onderbeen verlopen en het bovenbeen naar achteren kunnen bewegen of bij fixatie daarvan het onderbeen in de knie kunnen buigen.

Aan de binnenzijde vinden we krachtige spieren, die bij samentrekking de benen naar elkaar toe bewegen. De kuitspieren, aan de achterzijde van het onderbeen gelegen, verenigen zich in de krachtige Achillespees, die zich aan het hielbeen vasthecht. Hier en aan de voorzijde liggen nog meer spieren, die voor beweging van tenen en voet dienen.

De twee hoofdzenuwen van het been, de Nervus Ischiadicus en de Nervus Femoralis, zijn gemengde zenuwen. De eerste is gelegen aan de achterzijde van het bovenbeen, splitst zich even boven het kniegewricht in twee hoofdtakken en zorgt voor de innervatie van de spieren aan de achterzijde van het bovenbeen en van het gehele onderbeen. Het is de dikste zenuwstam van het lichaam. De Nervus Femoralis verzorgt de spieren aan de voorzijde van het bovenbeen en is gelegen aan de buitenzijde van de grote beenader en beenslagader, die door haar vertakkingen in hoofdzaak het bloedvatensysteem van het been vormen. Onder bepaalde omstandigheden zetten de aderen aan het been zich uit en geven, dan aanleiding tot de vorming van spataderen*.

(4) als substantie, behoort ongetwijfeld tot de oudste door de mens gebruikte grondstoffen. De oorspronkelijke mensenrassen kregen met hun jachtbuit voortdurend de beenderen in handen en leerden zodoende deze voor allerlei doeleinden te gebruiken. Ook nu nog, en tot voor kort nog bij de Eskimo’s, wordt door primitieve volken been gebruikt als grondstof voor pijl-, harpoen- en speerpunten, kammen, priemen, naalden, gespen enz. Thans is been nog in gebruik voor het vervaardigen van knópen, kammen, gespen, stelen van tandenborstels, mesheften, eetgerei (bijv. eierlepeltjes) en allerlei snuisterijen. Hierbij neemt het tegenwoordig echter een veel minder belangrijke plaats in dan eertijds als gevolg van de concurrentie van metalen, houtsoorten (ebbenhout), ivoor, hoorn, ivoornoten, glas en sinds kort vooral ook van kunststoffen. Been heeft het nadeel, dat men om te beginnen de beste stukken uit moet zoeken, terwijl het door de aanwezigheid van de kanalen van Havers een zekere structuur bezit, welke bij het polijsten soms moeilijkheden geeft.

Het heeft echter de eigenschap bij lang gebruik in de hand glad en glimmend te worden. Het is verder lastig te bewerken door de geringe buigzaamheid en de neiging tot barsten; vandaar de concurrentie van andere, buigzamer of gemakkelijker te bewerken stoffen.

Van veel meer belang zijn thans allerlei andere producten uit been, zoals beendermeel*, beenaarde, beenzwart, lijm en gelatine, beendervet en beenderolie.

De grondstof wordt geleverd door geslachte, soms door geschoten dieren (bijv. robben, walvissen) of kadavers. Leveranciers zijn slagerijen, abattoirs, exportslachterijen enz. In Nederland zorgt een,,Beenderencentrale” voor het ophalen en distribueren van de beenderen uit het slagersbedrijf. Behalve onze eigen productie betrok de industrie ook beenderen uit het buitenland; thans zijn beenderen distributie-artikel.

Het is duidelijk, dat de aan bederf onderhevig zijnde beenderen door bewaren veranderen. In eerste instantie zullen daarbij de aanhangende vlees- en vetresten gaan rotten, terwijl het eigenlijke been weinig verandert. Een en ander maakt voor de verwerking verschil; verse beenderen bijv. leveren een zeer goed consumptievet door uitkoken met water; oude beenderen leveren een beendervet, dat alleen voor technische doeleinden bruikbaar is en veelal door extractie met benzine e.d. gewonnen wordt. Verder maakt het verschil bij de beendermeelbereiding (bijv. eiwitgehalte) en voor de geschiktheid voor lijm of gelatinebereiding.

De algemene gang van zaken is als volgt: de beenderen worden gesorteerd en de mooie stukken (pijpbeenderen, grote plaatvormige stukken) apart gehouden (voor knopen, kammen enz.). Klauwen, hoeven en pezen worden weggenomen en afzonderlijk verwerkt, pezen op lijm, klauwen en hoeven door uitkoken op klauwolie en vervolgens op hoorn e.d. Na passeren van een magnetische separator (verwijdering van ijzerdelen) worden de beenderen gebroken, dan wordt het vet geëxtraheerd voorzover dit nog niet eerder geschied was, waarna de beenstukken in een schuurtrommel behandeld en gezeefd worden. De grofste stukken worden opnieuw gebroken tot alles fijn genoeg is. Men verwerkt de verkregen beenkorrels op lijm en gelatine en tot beendermeel. Door droge destillatie ontstaat beenderkool of dierlijke kool, vroeger veel gebruikt bij de suikerfabricage, doch thans vervangen door actieve kool, welke wordt verkregen door beenderkool met zoutzuur te behandelen, waardoor de anorganische bestanddelen oplossen en fosforzuur als bijproduct ontstaat.

Een bijproduct van de destillatie is dierlijke olie, welke sterk pyridinehoudend is en wordt gebruikt voor denaturatie van spiritus. Na malen en zeven levert beenderkool de kleurstof beenzwart. Bij verbranden van beenderen ontstaat beenderas of -aarde, die als fosfaatmest kan dienen en, vooral in Engeland, voor speciaal bros porselein wordt gebruikt (dit bevat 20-60 pet beenderas). Exportlanden van beenderen waren (zijn?) Frankrijk, India, China, Argentinië; China voerde echter ook runderscheenbenen in om er stenen voor Mah-Jongspelen van te maken. DR A. D.

J. MEEUSE

< >