zijn lange draden, samengesteld uit bundels zenuwvezels, met daartussenin bindweefsel, en omgeven door een bindweefselschede of epineurium. Elke vezel is een neuriet, d.i. de uitloper van een zenuwcel, die gelegen is in het ruggemerg, in de hersenen of in een ganglion. Sommige vezels, de sensibele, brengen gevoelsprikkels over naar het centrale zenuwstelsel; de andere, motorische vezels, geleiden prikkels van het centrale zenuwstelsel naar de spieren, bloedvaten en klieren.
Er zijn drie soorten zenuwen, resp. bestaande uit uitsluitend sensibele vezels, uitsluitend motorische vezels, en sensibele en motorische vezels gemengd.De functie der zenuwen is de geïsoleerde geleiding van prikkels. Zenuwen die impulsen van de periferie naar het centrum overbrengen worden afferent genoemd; hiertoe behoren alle sensibele zenuwen. Efferent noemt men de zenuwen die prikkels in tegengestelde richting geleiden; alle motorische zenuwen zijn efferent.
Elke zenuwvezel bestaat uit een bundel of fijn langmazig netwerk van protoplasmadraden, de neurofibrillen, die te zamen de ascylinder of axon vormen. In de meeste perifere zenuwen wordt deze omhuld door de zgn. merg- of myelineschede, die uit vet en eiwitstoffen bestaat. Hieromheen ligt dan nog een dun, doorschijnend vlies, de schede van Schwann of neurilemma. Op regelmatige afstanden is de myelineschede onderbroken; het neurilemma ligt op deze plaatsen dieper, waardoor de vezel een aantal insnoeringen schijnt te hebben (insnoeringen van Ranvier). Niet alle vezels hebben een myelineschede; zij ontbreekt o.a. bij de postganglionnaire vezels van het autonoom zenuwstelsel.
Zenuwvezels zijn in hoge mate gevoelig voor electrische, mechanische, chemische en warmteprikkels. Deze moeten echter een bepaalde sterkte hebben opdat de vezels een impuls overbrengen. Het effect is dan, ongeacht de sterkte van de prikkel, steeds even groot (Alles-of-niets-wet). Een korte tijd na de prikkel is de zenuw niet gevoelig, de zgn. refractaire periode, die ca 0,002 sec. duurt. De impulsen worden met een snelheid van maximaal go-ioo meter per seconde geleid (even snel als een revolverkogel). De maximale frequentie van prikkeling bedraagt ca 500 per seconde. De frequentie der natuurlijke prikkels is 100-300 per seconde en lager.
Ondanks de alles-of-niets-wet heeft een sterkere prikkel toch een sterkere uitwerking, hetgeen een gevolg is van een vermeerdering van het aantal prikkels en van een vergroting van het aantal geprikkelde vezels. De intensiteit van de gewaarwording wordt bepaald door het aantal geprikkelde vezels en de frequentie van prikkeling. De aard van de gewaarwording hangt af van de plaats in de hersenen, waar de impulsen uiteindelijk terechtkomen.
Tot voor kort kon men geen vermeerdering van zuurstofgebruik en koolzuurproductie vaststellen in de zenuw gedurende haar activiteit. Daarom dacht men dat de geleiding uitsluitend berustte op een physisch proces. De laatste jaren heeft men toch kunnen aantonen dat een zenuw-in-actie 50 pct meer zuurstof verbruikt. De energie wordt echter niet geleverd door koolhydraten maar door de plotselinge afbraak van phosphocreatinine. Gedurende de refractaire periode vindt een resynthese plaats, waarvoor de energiebron niet bekend is.
Zoals reeds onder hersenen en ruggemerg is beschreven zijn er 12 paar hersenzenuwen, ieder met een eigen functie en 31 paar ruggemergszenuwen. De zenuwen die uit het ruggemerg treden lopen niet direct naar de organen maar meestal eerst naar een ganglion en zenuwvlecht (plexus), waar de verschillende zenuwen vezels uitwisselen. Aldaar stellen zich dan de perifere zenuwen samen, die elk hun eigen verzorgingsgebied hebben, waar zij zich vertakken. Iedere motorische zenuw innerveert een bepaalde spier of spiergroep, terwijl ieder huidsegment door een bepaalde tak van een zenuw wordt verzorgd. De autonome zenuwen hebben een geheel andere functie en zijn apart besproken.