(1) noemt men een schuin aflopend metselwerk, ook wel conterfort genaamd, dat tegen een muur is aangebracht om die te stutten of te schoren. Beer is ontleend aan een vroeger werkwoord beren, dat dragen, schragen en schoren betekent.
In dezelfde zin is:(2) een gemetselde waterkering of stenen dam door een gracht of kanaal, dienende ter afscheiding van verschillende waterstanden, of ter verbinding van waterkeringen. Ook in de vestingbouw is beer een zware gemetselde muur, en wel van boven spits toelopend (zgn. ezelsrug), soms inwendig van een gemeenschapsgang met schietgaten, of van een doorlaatduiker met schuiven, voorzien; zulk een beer dient tot waterkering in een vestinggracht en sluit daartoe enerzijds aan bij de hoofdwal van het vestingwerk, anderzijds bij een rivier- of zeedijk of een inundatiekade. Om het overschrijden in de richting der vesting te beletten, worden op de spitse rug één of meer gemetselde torentjes, zgn. monniken, of ijzeren hekken, scheurbroeken, e.d. aangebracht. Zulke kunstwerken zijn o.a. nog aanwezig te Naarden, Willemstad, Brielle, Klundert, enz.
(3) zijdelings snijdende sponningschaaf of overzijschaaf, welke aan de baan veel breder is dan aan het bovengedeelte van het blok. De dwarsdoorsnede van het blok en het vlak van de beitel hebben de vorm ener omgekeerde T, waarvan men zich het dwarsblokje moet voorstellen als een laag van onderen met een snede voorzien. Er zijn enkele, dubbele en ook scheve beren.