of Den Briel is een gemeente op het Zuidhollandse eiland Voorne, aan de Mond van de Maas, ook wel Brielse Maas genoemd, en aan de stoomtram Rotterdam-Spijkenisse-Oostvoorne. Zij telt (1946) 3441 inw. (waarvan in 1930: 73 pct Prot., 11 pct R.K. en 15 pct onkerkelijk) op een oppervlakte van 182 ha.
De gemeente bestaat zo goed als uitsluitend uit de stad, een oude vesting ter bescherming van de mond der Maas, waarvan de wallen nog aanwezig zijn. De voornaamste gebouwen zijn de 15de-eeuwse St Catharinakerk en het in 1643 gebouwde stadhuis (met een fraai schilderij, voorstellende de inneming van de stad door de Watergeuzen), dat in 1793 zijn tegenwoordige vorm kreeg; Verder heeft de stad enige 16de en 17de-eeuwse gevels. In de nabijheid van de stad de bedevaartskapel van de H. Martelaren van Gorcum en het huis te Rugge, waar de terechtstelling van deze martelaren heet te hebben plaats gevonden.
Het is hoofdplaats van Voorne en heeft o.a. een kantongerecht. De industrie omvat kalkbranderij, kalk-zandsteenindustrie en houtbewerking.De naam van de stad is wellicht ontstaan uit Breeril (= breedwater); zij wordt het eerst genoemd in 1280, als de plaats marktrecht krijgt van Floris V; in 1306 heeft zij zeker al stadsrechten en daarna ontwikkelt Brielle zich snel tot een handelsstad van enige betekenis, daar het gelegen is aan de mond van de Maas, het vaarwater naar Dordrecht en Rotterdam; in de 16de eeuw heeft het nogal wat bloei gekend en was het de 11de stad van Holland.
Het belangrijkste voorval uit de historie van de stad is de inneming door de Watergeuzen op i Apr. 1572. Op die dag voer een vloot van 27 schepen onder opperbevel van de Geuzenadmiraal Lumey de Maasmond op, door een noordwestenwind gedreven, terwijl zij op de Hollandse kust kruiste. De vloot had zich nl. bij Dover geconcentreerd voor het gezamenlijk plan van een aanval op Holland (in overleg met Oranje en zijn broer Lodewijk), maar Elizabeth had hen doen vertrekken, omdat de koningin op dat ogenblik geen breuk met Alva wenste. Enige koopvaardijschepen namen dadelijk de wijk naar Rotterdam om daar het bericht van de komst der beruchte kapers te brengen.
Van de veerman Coppelstock vernam Bloys van Treslong, die door zijn vader (vroeger baljuw van Voorne) relaties met Den Briel had, dat er geen troepen in de stad waren, daar het Spaanse garnizoen, daar gelegerd omdat in 1566 vele Hervormden in de stad actie gevoerd hadden en beeldstormerij bedreven, enkele maanden tevoren naar Utrecht vertrokken was. Hier was de kans schoon om buit te behalen en Coppelstock werd namens de admiraal naar het stadsbestuur gezonden met de eis de poorten te openen voor de Geuzen „in naam van den Prins van Oranje”, als de ware stadhouder van Holland. De vroedschap aarzelde en vele leden ontvluchtten de stad, gevolgd door de schout en deze weer gevolgd door een zeer groot aantal burgers, die bevreesd waren voor de piraten en hun vijandschap jegens de Katholieke kerk en het officiële gezag. 250 man werden nu door Lumey ontscheept met last om de poorten met geweld te openen; dit lukte: de Noorderpoort werd door brand vernield en opengelopen, de Zuiderpoort bij toeval geopend. Zegevierend werden de Geuzen door de weinige overgebleven burgers, Hervormd en ontevreden over Alva, binnengehaald (8 uur ’s avonds); onmiddellijk drongen zij kerken en kloosters binnen en verzadigden hun buitlust.
Lumey wilde het daarbij laten, Treslong overreedde hem de stad als steunpunt voor de aanvallen op het bestuur in naam van Oranje te blijven bezetten. De volgende dag toonden de overwinnende partij en de Geuzen samen hun haat tegen het Katholicisme door de beelden in de kerken te breken; de stad werd in staat van verdediging gebracht en een Hervormd predikant beroepen (de geestelijkheid was uitgeweken). Vele vluchtelingen kwamen terug, maar vooral veel Hervormden en andere ballingen vestigden zich in de stad, die met Vlissingen een maand lang het enige steunpunt van de partij van Oranje was. De aanval, die Bossu onmiddellijk op de stad deed, werd 5 Apr. afgeslagen, ook door het optreden van Rochus Meeuwsen.
Korte tijd later was Brielle het toneel van een afschuwelijke priestermoord (z Gorcumse martelaren).
Het bekende rijmpje: „Op den eersten April Verloor Alva zijn bril”, is waarschijnlijk een zeer oude (het komt al vóór 1600 voor) verbastering van de uitdrukking,,iemand brillen”voor,,iemand breidelen”, door een klem op de neus te zetten.
Brielle was van 1585-1616 bezet door Engelse troepen, omdat het als pandstad aan Elizabeth was uitgeleverd (z Leicester); bij de twisten van het Bestand was het stadsbestuur Remonstrants, dat dan ook vóór de Scherpe Resolutie (4 Aug. 1617) stemde en het garnizoen tot de eed van trouw daaraan bewoog tegenover een Contraremonstrants predikant, die ondanks het verbod er toch trachtte te prediken. Eind Sept. 1617 legde Maurits er andere troepen. Tot 1870 was Brielle een sterke vesting.
DR H. A. ENNO VAN GELDER
Lit.: H. N. Ter Veen, Brielle (Mensch en Maatschappij, 1926); P. H.
Wuyster, Verkeersgeogr. v. h. eiland Voorne (Tijdschr. v. Econ. Geogr., 1929); Alkemade, Beschrijving van de stad Briele en den lande van Voorn (Rotterdam 1729), 2 dln; Bor, Oorspronck, begin ende vervolg der Nederl. oorlogen, I (Amsterdam 1621); Hooft, Nederlandsche Historiën (o.a. in de Bloemlezing hieruit door Slichterman); H. J. v.
Lummel, in Voor 300 jaar, II (Amsterdam 1872).