Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 05-01-2022

Balderik

betekenis & definitie

of Baldricus bestuurde als 15de bisschop, van 918 tot 977, dus bijna 60 jaar lang het bisdom Utrecht. Hij was de zoon van graaf Rixfried van Kleef en zou volgens sommigen in 897 te Oldenzaal geboren zijn.

De bisschoppelijke wijding ontving hij van den aartsbisschop van Keulen. Hij verdreef de Noormannen uit Utrecht en herstelde de aangerichte verwoesting. De St Maarten werd nieuw opgebouwd en de St Salvator gerestaureerd. Hadden zijn voorgangers om de Noormannen in St Odiliënberg en Deventer geresideerd, Balderik vestigde zich weer te Utrecht en riep de verstrooide kanunniken terug. Hij verhief de St Maarten na de voltooiing tot kathedraal, bracht daarheen tot vorming van een eigen kapittel een gedeelte der kanunniken van de St Salvator over en bouwde de Nieuwe Munster. Overal in het land herstelde hij de door de Noormannen verwoeste kerken, o.a. de St Lebuinuskerk te Deventer.

Te Oldenzaal verving hij de houten kerk van St Silvester door een stenen gebouw, toegewijd aan den H. Plechelmus, wiens gebeente hij van de St Pieters- of Odiliënberg daarheen liet overbrengen. Bovendien gaf hij aan de kerk een kapittel van 16 kanunniken. Het stoffelijk overschot van verschillende geloofsverkondigers, dat in de vaderlandse bodem rustte, liet hij opgraven en door de gelovigen vereren, wat gelijk stond met een bisschoppelijke heiligverklaring. Hij stond in hoge gunst bij de Duitse vorsten, o.a. Hendrik I en Otto I, die zich gaarne zijn steun verzekerden in ruil voor talrijke voordelen en landerijen, waardoor de wereldlijke macht der bisschoppen een hechte basis kreeg en het Sticht Utrecht het aanzienlijkste gewest van het land werd.Balderik stierf op 23 Dec. 977 en werd als eerste bisschop van Utrecht in de Dom begraven. Een deel van zijn gebeente werd in 1481 aan de Plechelmuskerk te Oldenzaal geschonken.

Lit.: W. Moll, Kerkgesch. v. Ndl. vóór de Hervorming (Utrecht i864~’7i) I 269-274; H. Goppens, Alg. overzicht der kerkgesch. v. Noord-Nederl. (Utrecht 2i902), blz. 124-127; G. Pijnacker Hordijk, Lijsten der Utrechtsche prelaten vóór 1300 (Groningen 1911), blz. 19-21; N.

B. Tenhaeff, Diplom, studiën over Utr. oorkonden der Xe tot XHe eeuw (1913), blz. 21 vlgg.; R. Post, Gesch. der Utr. bisschopsverkiezingen tot 1535 (Utrecht 1933).

< >