(Duits: Bahrprobe, Bahrgericht), is een oude Germaanse vorm van godsoordeel, dat als bewijsmiddel optrad in het middeleeuwse Duitse strafproces. Iemand die van moord beschuldigd was, moest, gewoonlijk naakt, voor de baar treden, waarop het lijk van de dode lag en knielend, met de rechterhand het lijk aanrakend, zijn onschuld bezweren.
Begon het lijk te bloeden, dan werd hij schuldig geacht. Dit geloof was zeer verbreid, met name in Zwitserland. Men vindt het sinds de 12de - 13de eeuw vele malen in de literatuur, o.a. in het Nibelungenlied, waar Hagen het lijk van Siegfried doet bloeden (2. 984), in Hartmann’s Iwein (2. 1355), later bij Shakespeare in Koning Richard III (1. 2).Lit.: K. Lehmann, Das Bahrgericht, in: Germanist. Abhandl. für K. v. Maurer (Göttingen 1893); His, Der Totenglaubè i. d. Gesch. des germ. Strafrechts (1929); Schröder-v.
Künssberg, Lehrb. d. dtsch. Rechtsgesch., 7. Aufl. (1932); J. van Kuyk in Tschr. v. Rechtsgesch. II (1920-1921) blz. 535 v.; J. Bächtold, Über d.
Anwendung d. Bahrprobe i. d. Schweiz, in: Roman. Forschungen V (1890).