is de afzonderlijke aanduiding voor een groot aantal motorische zenuwcellen, omdat deze zich bovenal onttrekken aan de invloed van de wil, en dus in hoofdzaak zelfstandig, autonoom, werkzaam zijn. Het autonome zenuwstelsel innerveert glad spierweefsel en het weefsel van de klieren, weefsels, die vooral in de inwendige organen en de bloedvaten worden gevonden.
Er kunnen twee systemen in worden onderscheiden, die op de meeste punten antagonisten zijn, nl. het sympathische en het parasympathische systeem (kortweg sympathicus en parasympathicus genoemd). Beide systemen bezitten een groot aantal binnen het centrale zenuwstelsel gelegen zenuwcellen (de centrale neuronen), die langs haar uitlopers prikkels zenden naar zenuwcellen buiten het centrale zenuwstelsel (de perifere neuronen). Deze zenden op haar beurt prikkels langs uitlopers naar de vele organen die buiten de invloed van de wil staan.
a. Sympathicus
De rangschikking der sympathische neuronen verschilt van die der parasympathische. De centrale sympathische neuronen liggen in hoofdzaak in de grijze stof van het borst- en lendengedeelte van het ruggemerg. Deze neuronen zenden elk hun neuriet (z zenuwweefsel) door de voorwortels (z ruggemerg) buiten het ruggemerg. Elk van deze neurieten eindigt in contact met een aantal perifere sympathische neuronen waaraan zij hun prikkels overdragen. Deze laatste liggen gerangschikt in kleine groepjes (de sympathische ganglionen) langs de wervelkolom. Deze ganglionen zijn door zenuwvezels met elkaar verbonden tot een rozenkransachtige streng aan weerszijden van de wervelkolom, de zgn. sympathische grensstreng. De perifere neuronen in de grensstreng zenden neurieten uit die gedeeltelijk langs bloedvaten, gedeeltelijk langs de ruggemergszenuwen een groot aantal organen bereiken (zweet- en talgklieren in de huid, hart, bloedvaten, de pupilverwijdende spier van het oog, darmkanaal, bijnieren, lever, pancreas, milt, geslachtsorganen, nieren, blaas enz.).
Een aantal perifere neuronen van de sympathicus ligt niet in de grensstreng maar in een zeer groot ganglion dat zich vóór het buikgedeelte van de aorta, achter de maag, bevindt, de plexus Solaris (zonnevlecht). Uit dit ganglion zijn de meeste sympathische zenuwvezels, die de buikorganen innerveren, afkomstig.
b. Parasympathicus
De centrale neuronen van de parasympathicus liggen in de hersenstam en in de grijze stof van het sacrale (d.i. het laagste) gedeelte van het ruggemerg, twee ver uiteengelegen delen van het centrale zenuwstelsel. De in de hersenstammen gelegen neuronen zenden hun neurieten langs een aantal hersenzenuwen (nervus oculomotorius, facialis, glossopharyngeus en vagus) naar perifere parasympathische neuronen. Deze zijn in het gebied van het hoofd grotendeels gegroepeerd in parasympathische ganglionen die dicht bij de te innerveren organen liggen (pupilvernauwende spier van het oog, speekselklieren, traanklier enz.). In de meeste andere gebieden liggen zij in de organen zelf, bijv. in de darmwand, waarin zij met hun uitlopers een dicht vlechtwerk vormen, de zgn. plexus van Auerbach. De belangrijkste afvoer van parasympathische prikkels uit de hersenstam vindt plaats door de nervus vagus (zwervende zenuw), die prikkels geleidt naar de perifere parasympathische neuronen die op hun beurt vezels zenden naar het hart, de slokdarm, de bronchi, de maag, de dunne darm, de lever, het pancreas, en de nieren.
De centrale parasympathische neuronen in het sacrale deel van het ruggemerg zenden vezels door sacrale ruggemergszenuwen naar perifere parasympathische neuronen die de bekkenorganen (blaas, endeldarm, geslachtsorganen) innerveren.
Uit het voorgaande zal gebleken zijn dat vele organen zowel door de sympathicus als door de parasympathicus worden verzorgd. In het algemeen zijn deze invloeden elkaars tegendeel (antagonistische werking). Door deze dubbele besturing kan de functie der organen fijn gereguleerd worden. Deze regulatie wordt geperfectionneerd door een zeer ingewikkeld coördinerend zenuwapparaat dat zich in de hersenstam bevindt en dat de activiteit der beide systemen op elkaar afstemt in overeenstemming met de omstandigheden waaraan het lichaam zich moet aanpassen. Vooral in de hypothalamus (z hersenen) is dit regulerend apparaat tot grote ontwikkeling gekomen.
Overheerst de activiteit van de sympathicus, dan is de pupil wijd, het hart werkt snel en krachtig, de bloeddruk is hoog en de huid is bleek door samentrekking van de bloedvaten, de functie van het darmkanaal vermindert, de graad van bewustzijn neemt toe. Deze toestand doet zich o.m. voor onder emotionerende omstandigheden; het lichaam wordt hierdoor in een toestand gebracht waarin grote lichamelijke en geestelijke prestaties mogelijk zijn. De sympathische zenuwen die het hart innerveren, worden door de versnelling die zij teweegbrengen wel als nervus accelerans aangeduid.
Overheerst de parasympathicus, dan is o.a. de bloeddruk relatief laag, het hart werkt rustig, de pupil is nauw, de functies van het darmkanaal (productie van spijsverterende vochten, voortbeweging van de darminhoud) nemen toe. Al deze verschijnselen neemt men waar in toestand van rust, o.a. tijdens de slaap.
DR W. J. H. NAUTA
De bovenvermelde antagonistische werking van de autonome zenuwen op de verschillende organen berust op de afscheiding van twee verschillende chemische stoffen aan de uiteinden dezer zenuwen. Dit werd door Loewi in 1921 voor de hartzenuwen vastgesteld. Hij kon aantonen, dat, bij prikkeling van de vagus, in het hart een vagusstof en bij prikkeling van de sympathicus een sympathicusstof ontstaat. Hiermede was het mechanisme van de zenuwwerking op het hart opgehelderd. Later kon Loewi vaststellen, dat de vagusstof met het acetylcholine overeenkomt. De sympathicusstof is niet geheel identiek met adrenaline, hoewel zij daarmede veel overeenkomst toont; Cannon heeft voorgesteld haar sympathine te noemen.
Door verdere onderzoekingen, vooral van Dale (Londen) en zijn medewerkers is nu gebleken, dat bij prikkeling van de parasympathische zenuwen steeds acetylcholine vrijkomt. Het wordt echter terstond daarna door een ferment (esterase), dat in de weefsels voorkomt, in het veel minder werkzame choline en azijnzuur gesplitst; slechts wanneer de werking der esterase door physostigmine of eserine (een alkaloïd uit de plant Physostigma venenosum) wordt geremd, kan het acetylcholine in de weefsels worden aangetoond.
Verscheidene onderzoekers veronderstellen, dat ook de geleiding der impulsen van het ene neuron naar het andere aan de afscheiding van het acetylcholine aan de synapsen (plaatsen, waar de uiteinden van beide neuronen met elkander in aanraking komen) moet worden toegeschreven. Bij de prikkeling van de sympathische zenuwen wordt aan de uiteinden daarvan sympathine afgescheiden, dat op de organen dezelfde werking heeft als adrenaline.
Op grond van de boven aangehaalde feiten verdeelt Dale het autonome zenuwstelsel in een cholinergisch en een adrenergisch gedeelte naar de chemische stof, welke bij de overgang van de prikkel van de zenuw naar het orgaan vrijkomt. Deze indeling lijkt in vele opzichten practischer te zijn dan de oude onderscheiding in een sympathisch en een parasympathisch deel.
PROF. DR J. TEN CATE
Lit.: J. Boeke, A. J. P. v. d. Broek, S. E. de Jongh, C.
H. Ariëns Kappers, J. W. Langelaan, Chr. P. Raven en M.
J. Stiemens, Het autonome zenuwstelsel (1934); L. R. Müller, Die Lebensnerven (1924).