of ruggegraat bestaat uit een aantal (32) met elkaar verbonden beenderen, wervels, die alle een min of meer overeenkomstige vorm hebben. De wervels dragen naar gelang van hun plaats de naam hals- (7), borst- (12), lenden(5), heiligbeen- (5), en staartwervels (5).
De eerste 24 noemt men ware, de overige valse wervels, daar deze laatste met elkaar vergroeid zijn tot één beenstuk. Aan een wervel onderscheidt men het voorste deel (het lichaam) en het achterste deel (de boog) met in het midden het ruggemergsgat.
Het lichaam bestaat uit sponsachtig been, is aan de voor- en achterzijde in dwarse richting gewelfd en van boven en onderen nagenoeg plat. Elke boog heeft 7 uitsteeksels: het doornvormig uitsteeksel op het midden van de boog, twee dwarse uitsteeksels aan weerszijden van de oorsprong van de boog en vier gewrichtsuitsteeksels (twee bovenste en twee onderste), door middel waarvan de wervels beweeglijk met elkaar zijn verbonden. De eerste twee halswervels, de atlas en de draaier, hebben een andere vorm om de zijdelingse en draaiende bewegingen van het hoofd mogelijk te maken. De wervellichamen worden van elkaar gescheiden door stukken kraakbeen, de tussenwervelschijven. Het geheel wordt gefixeerd door stevige banden aan de voor- en achterzijde. De ruggemergsgaten vormen aldus een kanaal waarin zich het ruggemerg bevindt.
De wervelkolom is niet recht, maar vertoont in het borstgedeelte een lichte kromming naar achteren (kyphose), in het lendengedeelte een kromming naar voren (lordose) en in het laatste deel weer een kromming naar achteren. De borstwervels zijn beweeglijk verbonden met de ribben; de heiligbeenwervels, tot één geheel vergroeid, zijn aan weerszijden met de darmbeenderen verbonden, en vormen de achterkant van het bekken. Soms wordt de laatste lendenwervel in het heiligbeen opgenomen, ook wel eens gedeeltelijk (overgangswervel). De wervelkolom maakt in zijn geheel deel uit van het steun- en bewegingsapparaat van de mens. Om de normale stand te bewaren dienen de banden en de rugspieren. De wervelkolom kan naar voren, naar achteren en zijwaarts bewogen en min of meer om zijn as worden gedraaid. De grootste beweeglijkheid vindt men in het halsgedeelte en op de overgang van lendenen borstwervels.
Ziekten van de wervelkolom
Deze onderscheidt men in statische afwijkingen en beenziekten.
Tot de eerste behoren de kyphose en scoliose. Dikwijls zijn deze afwijkingen gecombineerd (kypho-scoliose). Zij berusten op aandoeningen van de wervels, op slappe rugspieren of op een scheve stand van het bekken (door heupziekten, beenverkorting).
Er zijn talrijke beenziekten, die de wervels kunnen aantasten, en waarvan de belangrijkste zijn: wervelontsteking door tuberculose (z been- en gewrichtstuberculose), rhachitis door gebrek aan vitamine D, osteomalacie door ontkalking, de ziekte van Paget, de ziekte van Kahler en gezwellen (meest uitzaaiingen van een kankergezwel elders in het lichaam). Deze afwijkingen zijn klinisch kenbaar aan afwijkingen in de stand en functie van de wervelkolom, terwijl bijna steeds over rugpijn wordt geklaagd. Hierbij moet worden opgemerkt dat rugpijn evenals hoofdpijn slechts een symptoom is, waarbij lang niet altijd objectieve afwijkingen aan de wervels worden gevonden. Integendeel, in de meeste gevallen moet de oorzaak elders worden gezocht, o.a. in de spieren (-2 spieren en rheuma), in afwijkingen van het overige deel van het steun- en bewegingsapparaat of in oververmoeidheid, algehele slapte en nervositeit.
Apart dienen nog te worden vermeld de afwijkingen der tussenwervelschijven. Deze vertonen op oudere leeftijd bijna steeds tekenen van degeneratie, hetgeen echter geen klachten behoeft te geven. Een enkele maal kan door overmatige inspanning of een letsel de zachte massa van de tussenwervelschijf door de harde ring breken en in het ruggemergskanaal uitpuilen (z hernia nuclei pulposi en ischias), z verder beenziekten.
A. WESSELIUS-DE CASPARIS.