een van de vaderen van het Duitse Piëtisme (Lübeck 2 Mrt 1663 - Halle 8 Juni 1727), nam na zijn studies te Hamburg en Leipzig en veel lectuur van mystieken, deel aan het collegium philobiblicum te Leipzig, beleefde in 1687 zijn bekering en onderbrak zijn verdere studie door deelname aan de meer stichtelijke collegia biblica. Doordat zij zich inlieten met pastoraal werk, dat buiten hun bevoegdheid lag, moest de regering tegen hem en andere jonge academische docenten ingrijpen.
Francke werd hoogleraar aan de nieuwe Universiteit van Halle, veroorzaakte allerlei moeilijkheden doch werd ten gevolge van Spener*’s invloed predikant in de arme voorstad van Halle, Glaucha en in 1698 lid der theologische faculteit. Hij deed toen alles om zijn studenten tot bekering te leiden in de geest o.a. van De Labadie* en ergerde de traditionele orthodoxie daarmede in hevige mate. De grootste betekenis heeft Francke zich verworven door zijn omvangrijke scheppingen voor onderwijs en opvoeding; de Francke’se stichtingen te Halle bestaan uit: een zgn. Freischule, vijf hogere en middelbare scholen, het grote weeshuis en twee internaten, een jonge-dochtersinstituut, tehuis voor weduwen, apotheek, boekhandel, drukkerij, ambachtsscholen. Voorts het zendingsseminarium, waarin hij de steun had van de Deense koning en zijn eigen Collegium orientale; en vooral ook het Von Cansteinse Bijbelgenootschap, feitelijk de oudste voorganger der moderne Bijbelgenootschappen en dat nog steeds bestaat. Als paedagoog staat Francke afgebeeld op zijn standbeeld te Halle en hij stichtte zichzelf op dit gebied een monument in zijn beknopte Kurtzer und einfältiger Unterricht wie die Kinder zur wahren Gottseligkeit anzuführen sind. De geschiedenis van de wording der stichtingen, waarvoor Francke in het begin niet meer dan 7 guldens had, beschreef hij in Die Fuszstapfen des noch lebenden und waltenden liebreichen und getreuen Gottes zur Beschämung des Unglaubens und Stärkung des Glaubens (1701). Bij zijn dood woonden in de stichtingen meer dan 2200 kinderen.PROF. DR J. N. BAKHUIZEN VAN DEN BRINK
Lit.: G. Kramer, A. H. F. (2de dr. 1885); A. Nebe, Neue Quellen zu A. H. F. (1927); K. Weiske, A. H. F. als Philologe (1927); F. Sommer, A. H. F. und seine Stiftungen (1927); U. Roth, A. H. F. (1934); E. Bartz, Die Wirtschaftsethik F.’s (1934, met bibliografie); Th. Geissendoerfer, Briefe an A. H. F. (1939, Illinois studies in language and litt. XXV); H. Stahl, F., der Einfluss Luthers u. Molinos auf ihn (1939).