(Theodoor Anton), Nederlands schrijver (Poerworedjo 19 Aug. 1879), studeerde aan de Koninklijke Militaire Academie te Breda, moest om gezondheidsredenen de militaire dienst verlaten en wijdde zich daarna aan journalistieke en letterkundige bezigheden. Hij schreef verzen, drama’s, literaire studies (deze ook onder het pseudoniem G. van Elring), is voorts oprichter van o.a. het Genootschap Willem Bilderdijk en van de Bond van Nederlandsche Tooneelschrijvers.
Bibl.: Gedichten (1902); Harald de Skalde (1906); Liederen en Hymnen (1914); Van Dood en Leven (1914); Radin (1927); Zondeval (1929); Karel en Elegast (1930). Studies: Willem Bilderdijk (1908); Vondels Jephta (1911): Het versdrama en zijne verwaarloozing door het tooneel in Nederland (1926); Willem Bilderdijk als dichter (1931); Bilderdijks plaats in de Nederlandsche en in de wereldliteratuur (1932); Het Germaansche midwinterzonnewendefeest (1934). Bloemlezingen: Vondels lyriek (1905); Bloemlezing uit Bilderdijk (1905); De Psalmen (1907); Onze Dichters (1908); De Reien van Vondel (1910); Het Boek der Sonnetten (1911); Groot Liederboek (1926); Hoog het Glas (1927); Het Rondeel, de roos der lyriek (1929); Bilderdijks plaats in de Ned. en in de wereldliteratuur (1932). Varia: Groninger Dichtkunst en Groninger critieken (1915).