Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

ATHANASIUS

betekenis & definitie

kerkleraar (Alexandrië ± 295 - 2 Mei 373), „de vader der orthodoxie” bijgenaamd, was klein van gestalte, maar indrukwekkend van geest en karakter. Door zijn uitstekende gaven verwierf hij zich de belangstelling van bisschop Alexander van Alexandrië (313-328), wiens secretaris hij werd.

Reeds in 319 was hij diaken der gemeente te Alexandrië. Toen in die dagen Arius tegen Alexander een beschuldiging van Sabellianisme inbracht, doch zelf stellingen formuleerde, die zeer bedenkelijk waren, ondersteunde Athanasius met woord en daad de maatregelen van Alexander tegen Arius. Hij vergezelde als diaken en secretaris in 325 den bisschop naar het concilie van Nicaea, waar hij „vooraanstaand onder hen, die het gevolg der bisschoppen vormden”, „zich ten zeerste inspande om de pest te stuiten” (Greg. van Nazianze, Orat. 21). Zijn orthodoxe leer, (± 318) voortreffelijk uiteengezet in: De incarnatione, dat de logos (Zoon) één in wezen is met den Vader (homo-onsios), werd door het concilie als leer der kerk vastgelegd. Toen Alexander in 328 overleed, werd Athanasius tegen zijn wens tot diens opvolger gekozen. Van die tijd af begint zijn langdurige worsteling met de Arianen.

Hij werd op verschillende gronden valselijk aangeklaagd. Een synode te Caesaréa zou de zaak onderzoeken, maar Athanasius weigerde er te verschijnen, omdat zijn aanklagers tevens zijn rechters zouden zijn. Terstond ontving hij bevel, om op een synode te Tyrus (335) zich te verantwoorden. Hij kwam er, door 49 Egyptische bisschoppen vergezeld, om de bedreiging van den keizer te ontgaan, die hem met de wapenen wilde laten halen. Daar de samenstelling en leiding der vergadering deden voorzien, dat hij veroordeeld zou worden, begaf hij zich naar Constantinopel, om zich voor den keizer te rechtvaardigen. Een keizerlijk bevelschrift riep de bisschoppen op, om zich aan zijn Hof te verantwoorden.

Dezen hadden echter reeds een besluit genomen, waardoor Athanasius uit zijn ambt werd ontzet. Toen zij hem tevens aan keizer Constantijn voorstelden als een man, die gedreigd had, de uitvoer van koren van Alexandrië naar Constantinopel te verhinderen, werd Athanasius naar Trier verbannen (335). Eerst in het jaar 337 werd dat vonnis door Constantijn II opgeheven, waarna Athanasius naar Alexandrië terugkeerde en zijn zetel weder innam.Weldra werden weder intrigues tegen Athanasius op touw gezet, waarvoor de Ariaanse keizer Constantius niet ongevoelig bleek en die men ook tot Rome uitstrekte. Athanasius riep een synode van bijna 100 bisschoppen bijeen, die de aangevoerde beschuldigingen wederlegden, en er vertrokken gezanten naar Rome, om de wettigheid van Athanasius’ wederoptreden te handhaven. Paus Julius erkende het goed recht van Athanasius, doch daar 90 Ariaanse bisschoppen op een synode te Antiochië (331) het besluit hadden genomen, dat een bisschop, die door een synode was afgezet, niet weder met die waardigheid mocht worden bekleed, werd hij door een Ariaanse synode te Antiochië (339) weer afgezet en bij besluit van den Praefect van Egypte door Gregorius uit Cappadocië vervangen (339). Athanasius ging scheep naar Rome, waar paus Julius, na eindeloos oponthoud van de zijde van Athanasius’ tegenstanders, een synode samenriep (herfst 340), waarop Athanasius door omstreeks 50 bisschoppen volledig werd gerechtvaardigd.

Athanasius leefde als balling te Rome, totdat zijn begunstiger, keizer Constans, in overeenstemming met paus Julius, zijn broeder Constantius tot het houden ener algemene synode wist te bewegen, waar de kerkelijke zaken behandeld en geregeld zouden worden. In 343 verschenen te Sardica (Sophia) in Illyrië omstreeks 170 bisschoppen, waaronder zich 80 uit het Oosten bevonden. Toen dezen vorderden, dat Athanasius, als aangeklaagde, geen zitting zou hebben in de vergadering, en de Westerlingen zich daarmede niet konden verenigen, verlieten eerstgenoemden Sardica en hielden een afzonderlijke synode te Philippopolis, waar de Athanasianen, die te Sardica waren vrijgesproken, met hun begunstigers, den bisschop Hosius van Cordova, paus Julius van Rome en den bisschop Protogenes van Sardica, veroordeeld werden. Ondanks de onderlinge excommunicatie was de band tussen de Westerse en Oosterse kerk echter niet geheel verbroken, en zou men eerlang de draad van de onderhandelingen weer opnemen.

Nadat Constantius, door bedreigingen van zijn broeder Constans verschrikt, het banvonnis der verjaagde bisschoppen had opgeheven, begaf zich Athanasius, die na afloop der synode te Sardica zijn verblijf gevestigd had te Aquileja, op uitnodiging van Constantius naar Antiochië, stelde tegenover de eis van den keizer tot vrije godsdienstoefening der Arianen in Alexandrië, die van een dergelijke vrijdom voor zijn partij in Antiochië, en keerde (nadat Gregorius in 345 was gestorven) over Jeruzalem naar Alexandrië terug (21 Oct. 346). Zijn verblijf in het Westen was van grote invloed geweest, daar hij aan een vooringenomenheid tegen het theologisch denken der Griekse wereld door de indruk van zijn geweldige persoonlijkheid een einde maakte. Zijn gezag gaf aan de spiritualiteit en aan het monastieke ideaal tevens een sterke steun. Het Arianisme, dat inmiddels in Egypte vorderingen had gemaakt, werd op zijn beurt onderdrukt: Ariaanse bisschoppen moesten plaats maken voor orthodoxe.

Het jaar 350 was voor hem een keerpunt in zijn leven. Zijn Beschermer Constans werd in Febr. door Magnentius vermoord, en reeds begonnen de tegenstanders van Nicea weder het hoofd op te steken. Intussen bleef Constantius werkeloos, omdat de machtige bisschop van Alexandrië hem gevaarlijk kon worden en vooral ook omdat Magnentius in Egypte zich aanhang zocht te verschaffen. Toen deze het onderspit dolf, vonden de verdenkingen tegen den Alexandrijnsen kerkvorst beter gehoor bij den keizer. In overeenstemming met paus Liberius riep de keizer nu een synode te Arles (353) bijeen, doch eiste daar de veroordeling van Athanasius. Gedwongen tekenden alle aanwezigen de afzetting; alleen Paulinus van Trier had de moed te weigeren.

Hij werd echter afgezet en verbannen. Twee jaar later werd het vonnis op een synode van Milaan bekrachtigd. ,,Wat ik wil, moet als kerkelijke wet gelden”, was hier Constantius’ woord.

De kerk van St Theonas te Alexandrië werd op een Vigiliënfeest (9 Febr. 356) door keizerlijke soldaten overvallen. Athanasius echter wist zijn gemeente en, daarna, zichzelf te redden. Daar zijn leven en zaak werden bedreigd, vond hij een schuilplaats bij de monniken der Egyptische woestijn, waar hij enige van zijn belangrijkste werken voltooide. Hij verbleef daar tot aan de dood van Constantius (361). Toen Julianus na zijn troonsbeklimming alle verbannen bisschoppen terugriep (362), spoedde Athanasius zich naar Alexandrië, waar hij een werkzaamheid aan de dag legde, die zowel pleit voor de vastheid zijner beginselen, als voor zijn wijze gematigdheid t.a.v. de Semiarianen (synode van Alexandrië, 362). Dit was echter niet naar de wens van den keizer, die van de strijd om Athanasius’ persoon en leer de verzwakking en scheuring der Oosterse Kerk verwachtte.

Toen de prediking van den bisschop alleen nadelig werkte op het voortbestaan der heidense tempels, zond hij hem het bevel, om de stad te verlaten (362). De nieuwe keizer, Jovianus genaamd, herstelde hem echter in zijn bisschoppelijke waardigheid (363), maar toen deze door Valens, een voorstander der Arianen, was opgevolgd (365), werd Athanasius voor de vijfde maal in ballingschap gezonden, totdat Valens van politiek veranderde en na vier maanden het banvonnis ophief (366).

Men verhaalt, dat na zijn overlijden (373) zijn stoffelijk overschot eerst naar Constantinopel en in de 15de eeuw naar Venetië is gevoerd, waar het in de kerk der nonnen van het Heilige Kruis is bijgezet. De R.K. kerk vereert hem als een heilige, zijn feestdag valt op 2 Mei. Hij onderscheidde zich door een onwrikbare standvastigheid, gestrenge leefwijze, dialectische vaardigheid en wijsgerig denken, buitengewone vertrouwdheid met de Bijbel en door grote trouw. In zijn ijver tegen ketterij heeft hij steeds de zaak, niet zijn eigen terminologie, gehandhaafd. Met kracht streed hij tegen de Arianen. Tot zijn eer moet worden gezegd, dat hij voor zijn kerkeljk gezag nooit de wereldlijke arm heeft te hulp geroepen.

Zijn geschriften zijn merendeels van polemische aard, vooral zijn Apologia contra Arianos en Orationes III adversus Arianos. Voor de bekendmaking van het monnikendom in het Westen is de Vita Antonii van grote betekenis geweest, die aan hem wordt toegeschreven. Zijn dogmatische brieven behandelen o.m. onderwerpen van Christologie. Zijn historische werken, bijv. de Apologia ad Constantium, hebben grote waarde, niet alleen voor de kerkgeschiedenis. In 1897 werden in de Nitrische woestijn in een klooster zijn Herderlijke Brieven (Feestbrieven, Vastenbrieven) van 329-348 in Syrische vertaling gevonden. De 39ste (van 367) is uit Griekse, Syrische en Koptische fragmenten gereconstrueerd en bevat Athanasius’ lijst van canonieke boeken. Onder Athanasius’ naam heeft men velerlei willen dekken, zodat de quaestie der echtheid soms nog zorgen baart.

De H. Athanasius wordt zo nu en dan in de Byzantijnse kunst voorgesteld met kazuifel en omophorion. Fra Angelico plaatst hem onder de kerkvaders in de Sint Laurentiuskapel in het Vaticaan.

PROF. DR J. DE ZWAAN

Bibl.: Verzamelde werken: Lopin & Montfaucon (Maurijnse editie), Paris 1698 (3 fol.), Padua 1777 (4 fol.); Migne, Patrol. Series Graeca, voll. 25-28; Opitz en Casey, Berl., 1934 w.

Lit.: F. Böhringer, Athanasius und Arius (2de dr., Stuttgart 1874) en K. Hoss, Studiën über das Schrifttum und die Theologie des Athanasius (1899); E. Schwartz, Gött. Nachrichten 1904-1905, 1908, 1911; G. Bardy, Saint Athanase (Paris 1914); E.

Weigl, Untersuchungen zur Christologie des H. Ath. (Paderbom 1925); V. Cremers, De verlossingsidee bij Ath. (Turnhout 1924); H. Opitz, Untersuchungen zur Ueberlieferung der Schriften des Ath. (Berlin-Leipzig 1935); N. H. Baynes, Athanasiana, in: Journal of egypt. archaeology, XI, 1925, p. 58-69; K.

F. Hagel, Kirche u. Kaisertum in Lehre und Leben des Athanasius (Leipzig 1933); L. A. Winterswijk, Athanasius (Texten), (Leipzig 1937); L. Astberger, Die Logoslehre des A. (1880); G.

A. Peil, Die Lehre des H. Ath. von der Sünde u. Erl. (1888); H. Strater, Die Erl. lehre des H. Ath. (1894); F.

Lawchert, Die Lehre des H. Ath. (1895); E. Weigl, Unters. z. Christologie des H. Ath. (1914); V. Cremers, De verlossingsidee bij Ath. (1921); Ch. Mauret, Comment le Défenseur de Nicée a-t-il compris le dogme de Nicée? (1936).

< >